2 Kronieken 13:7 | Daartoe hebben zich ijdele mannen, kinderen Belials, tot hem vergaderd, en hebben zich sterk gemaakt tegen Rehabeam, den zoon van Salomo, als Rehabeam jong was en teder van hart, dat hij zich tegen hen niet kon versterken. |
2 Kronieken 30:26 | Zo was er grote blijdschap te Jeruzalem; want van de dagen van Salomo, den zoon van David, den koning van Israel, was desgelijks in Jeruzalem niet geweest. |
2 Kronieken 33:7 | Hij stelde ook de gelijkenis van een gesneden beeld, die hij gemaakt had, in het huis Gods, van hetwelk God gezegd had tot David en tot zijn zoon Salomo: In dit huis, en te Jeruzalem, dat Ik uit alle stammen van Israel verkoren heb, zal Ik Mijn Naam zetten tot in eeuwigheid. |
2 Kronieken 35:3 | En hij zeide tot de Levieten, die gans Israel onderwezen, die den HEERE heilig waren: Zet de heilige ark in het huis, hetwelk Salomo, de zoon van David, de koning van Israel, gebouwd heeft; gij hebt geen last op de schouderen; dient nu den HEERE, uw God, en Zijn volk Israel; |
2 Kronieken 35:4 | En bereidt u naar de huizen uwer vaderen, naar uw verdelingen, naar het voorschrift van David, den koning van Israel, en naar de beschrijving van zijn zoon Salomo; |
Ezra 2:55 | De kinderen der knechten van Salomo. De kinderen van Sotai, de kinderen van Sofereth, de kinderen van Peruda; |
Ezra 2:58 | Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig. |
Nehemia 7:57 | De kinderen der knechten van Salomo; de kinderen van Sotai, de kinderen van Sofereth, de kinderen van Perida; |
Nehemia 7:60 | Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig. |
Nehemia 11:3 | En dit zijn de hoofden van het landschap, die te Jeruzalem woonden; (maar in de steden van Juda woonden, een iegelijk op zijn bezitting, in hun steden, Israel, de priesters, en de Levieten, en de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo). |
Nehemia 12:45 | En de wacht huns Gods waarnamen, en de wacht der reiniging, ook de zangers, en de poortiers, naar het gebod van David [en] zijn zoon Salomo. |
Nehemia 13:26 | Heeft niet Salomo, de koning van Israel, daarin gezondigd, hoewel er onder vele heidenen geen koning was, gelijk hij, en hij zijn God lief was, en God hem ten koning over gans Israel gesteld had? Ook hem deden de vreemde vrouwen zondigen. |
Psalm 72:1 | Voor Salomo. O God! geef den koning Uw rechten, en Uw gerechtigheid den zoon des konings. |
Psalm 127:1 | Een lied Hammaaloth, van Salomo. Zo de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan; zo de HEERE de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter. |
Spreuken 1:1 | De spreuken van Salomo, den zoon van David, den koning van Israel, |
Spreuken 10:1 | De spreuken van Salomo. Een wijs zoon verblijdt den vader; maar een zot zoon is zijner moeder droefheid. |
Spreuken 25:1 | Dit zijn ook spreuken van Salomo, die de mannen van Hizkia, den koning van Juda, uitgeschreven hebben. |
Prediker 1:1 | De woorden van den prediker, den zoon van David, den koning te Jeruzalem. |
Hooglied 1:1 | Het Hooglied, hetwelk van Salomo is. |
Hooglied 1:5 | Ik ben zwart, doch liefelijk (gij dochteren van Jeruzalem!), gelijk de tenten van Kedar, gelijk de gordijnen van Salomo. |