Leviticus 16:12 | Hij zal ook een wierookvat vol vurige kolen nemen van het altaar, van voor het aangezicht des HEEREN, en zijn handen vol reukwerk van welriekende specerijen, klein gestoten; en hij zal het binnen den voorhang dragen. |
2 Samuel 22:9 | Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. |
2 Samuel 22:13 | Van den glans voor Hem henen werden kolen des vuurs aangestoken. |
1 Koningen 19:6 | En hij zag om, en ziet, aan zijn hoofdeinde was een koek op de kolen gebakken, en een fles met water; alzo at hij, en dronk, en legde zich wederom neder. |
Job 5:7 | Maar de mens wordt tot moeite geboren; gelijk de spranken der vurige kolen zich verheffen [tot] vliegen. |
Job 41:12 | Zijn adem zou kolen doen vlammen, en een vlam komt uit zijn mond voort. |
Psalm 18:9 | Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. |
Psalm 120:4 | Scherpe pijlen eens machtigen, mitsgaders gloeiende jeneverkolen. |
Psalm 140:11 | Vurige kolen moeten op hen geschud worden; Hij doe hen vallen in het vuur, in diepe kuilen, dat zij niet weder opstaan. |
Spreuken 6:28 | Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? |
Spreuken 25:22 | Want gij zult vurige kolen op zijn hoofd hopen, en de HEERE zal het u vergelden. |
Spreuken 26:21 | De dove kool is om de vurige kool, en het hout om het vuur; alzo is een kijfachtig man, om twist te ontsteken. |
Hooglied 8:6 | Zet mij als een zegel op Uw hart, als een zegel op Uw arm; want de liefde is sterk als de dood; de ijver is hard als het graf; haar kolen zijn vurige kolen, vlammen des HEEREN. |
Jesaja 6:6 | Maar een van de serafs vloog tot mij, en had een gloeiende kool in zijn hand, [die] hij met de tang van het altaar genomen had. |
Jesaja 44:19 | En niemand [van hen] brengt het in zijn hart, en er is noch kennis noch verstand, dat hij zeggen zou: De helft daarvan heb ik verbrand in het vuur, ja, ook op de kolen daarvan heb ik brood gebakken, ik heb vlees [daarbij] gebraden, en heb het gegeten; en zou ik het overblijfsel daarvan tot een gruwel maken, zou ik nederknielen voor hetgeen van een boom gekomen is? |
Jesaja 47:14 | Ziet, zij zullen zijn als stoppelen, het vuur zal ze verbranden, zij zullen zichzelven niet kunnen rukken uit de macht der vlam; het zal geen kool zijn om [bij] te warmen, [geen] vuur om daarvoor neder te zitten. |
Jesaja 54:16 | Zie, Ik heb den smid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, en die het instrument voortbrengt tot zijn werk; ook heb Ik den verderver geschapen, om te vernielen. |
Ezechiel 1:13 | Aangaande de gelijkenis der dieren, hun gedaante was als brandende kolen des vuurs, als de gedaante der fakkelen; datzelve [vuur] ging steeds tussen die dieren; en het vuur had een glans, en uit het vuur kwam een bliksem voort. |
Ezechiel 10:2 | En Hij sprak tot den man, bekleed met linnen, en Hij zeide: Ga in tot tussen de wielen, tot onder den cherub, en vul uw vuisten met vurige kolen van tussen de cherubs, en strooi ze over de stad; en hij ging in voor mijn ogen. |
Ezechiel 24:11 | Stel hem daarna ledig op zijn kolen, opdat hij heet worde, en zijn roest verbrande, en zijn onreinigheid in het midden van hem versmelte, zijn schuim verteerd worde. |