In deze serie over schilderijen uit de Herbert-collectie vandaag de hond.
In de tijd van Job werden de honden gebruikt als bewakers van de kudde, (Job 30:1), niet zozeer om de kudde bijeen te houden, maar vooral om de roofdieren 's nachts af te weren. Het beeld van honden die aanslaan wordt gebruikt in Jesaja waar de leiders van het volk, die niet goed waken, worden vergeleken bij stomme honden, die niet blaffen als er gevaar aankomt (Jes. 56:10).Dat de hond niet hoog aangeschreven in het oude Israël, blijkt uit verschillende teksten die spreken over de hond en zijn gewoonten in ongunstige zin (Ps. 22:17; Spr. 26:11). Voor de mens konden deze troepen honden zelfs gevaarlijk zijn (Psalm 22:17, 21). Ze wisten ook overdag hun prooi te vinden (1 Kon. 22:38; 2 Kon. 9:36). Het kon dan ook niet anders dat de negatieve kant van de hond ervoor zorgde dat het woord hond een scheldwoord werd (1 Sam. 17:43). In een latere periode werd hond een aanduiding voor de heidenen, omdat die naar de Joodse opvatting onrein waren. Zelfs Christus gebruikt het, zij het in een verzachte vorm (Matth. 15:26). Soms worden ze aangeduid als een type valse leraars (Filip. 3:2), of duiden ze mensen aan die terugvielen in de wereld (2 Petr. 2:22).