G240 ἀλλήλων
elkaar, wederzijds, wederkerig

Bijbelteksten

Galaten 5:26Laat ons niet zijn zoekers van ijdele eer, elkander tergende, elkander benijdende.
Galaten 6:2Draagt elkanders lasten, en vervult alzo de wet van Christus.
Efeziers 4:2Met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkander in liefde;
Efeziers 4:25Daarom legt af de leugen, en spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden.
Efeziers 4:32Maar zijt jegens elkander goedertieren, barmhartig, vergevende elkander, gelijkerwijs ook God in Christus ulieden vergeven heeft.
Efeziers 5:21Elkander onderdanig zijnde in de vreze Gods.
Filippenzen 2:3[Doet] geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zichzelven.
Colossenzen 3:9Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mens met zijn werken,
Colossenzen 3:13Verdragende elkander, en vergevende de een den anderen, zo iemand tegen iemand [enige] klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, [doet] ook gij alzo.
1 Thessalonicensen 3:12En de Heere vermeerdere u, en make [u] overvloedig in de liefde jegens elkander en jegens allen, gelijk wij ook zijn jegens u;
1 Thessalonicensen 4:9Van de broederlijke liefde nu hebt gij niet van node, dat ik u schrijve; want gijzelven zijt van God geleerd om elkander lief te hebben.
1 Thessalonicensen 4:18Zo dan, vertroost elkander met deze woorden.
1 Thessalonicensen 5:11Daarom vermaant elkander, en sticht de een den anderen, gelijk gij ook doet.
1 Thessalonicensen 5:15Ziet, dat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde; maar jaagt allen tijd het goede na, zo jegens elkander als jegens allen.
2 Thessalonicensen 1:3Wij moeten God te allen tijd danken over u, broeders, gelijk billijk is, omdat uw geloof zeer wast, en [dat] de liefde eens iegelijken van u allen jegens elkander overvloedig wordt;
Titus 3:3Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde, [en] elkander hatende.
Hebreeen 10:24En laat ons op elkander acht nemen, tot opscherping der liefde en der goede werken;
Jakobus 4:11Broeders, spreekt niet kwalijk van elkander. Die van [zijn] broeder kwalijk spreekt en zijn broeder oordeelt, die spreekt kwalijk van de wet, en oordeelt de wet. Indien gij nu de wet oordeelt, zo zijt gij geen dader der wet, maar een rechter.
Jakobus 5:9Zucht niet tegen elkander, broeders, opdat gij niet veroordeeld wordt; ziet, de Rechter staat voor de deur.
Jakobus 5:16Belijdt elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt; een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken