Johannes 9:37 | En Jezus zeide tot Hem: En gij hebt Hem gezien, en Die met u spreekt, Dezelve is het. |
Johannes 9:39 | En Jezus zeide: Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat degenen, die niet zien, zien mogen, en die zien, blind worden. |
Johannes 9:40 | En dit hoorden [enigen] uit de Farizeen, die bij Hem waren, en zeiden tot Hem: Zijn wij dan ook blind? |
Johannes 9:41 | Jezus zeide tot hen: Indien gij blind waart, zo zoudt gij geen zonde hebben; maar nu zegt gij: Wij zien; zo blijft dan uw zonde. |
Johannes 10:6 | Deze gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar zij verstonden niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak. |
Johannes 10:7 | Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen. |
Johannes 10:24 | De Joden dan omringden Hem, en zeiden tot Hem: Hoe lang houdt Gij onze ziel op? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons vrijuit. |
Johannes 10:25 | Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd, en gij gelooft het niet. De werken, die Ik doe in den Naam Mijns Vaders, die getuigen van Mij. |
Johannes 10:26 | Maar gijlieden gelooft niet; want gij zijt niet van Mijn schapen, gelijk Ik u gezegd heb. |
Johannes 10:34 | Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd, gij zijt goden? |
Johannes 10:35 | Indien [de wet] die goden genaamd heeft, tot welke het woord Gods geschied is, en de Schrift niet kan gebroken worden; |
Johannes 10:36 | Zegt gijlieden [tot Mij], Dien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert [God]; omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon? |
Johannes 10:41 | En velen kwamen tot Hem, en zeiden: Johannes deed wel geen teken; maar alles, wat Johannes van Dezen zeide, was waar. |
Johannes 11:4 | En Jezus, [dat] horende, zeide: Deze krankheid is niet tot den dood, maar ter heerlijkheid Gods; opdat de Zone Gods door dezelve verheerlijkt worde. |
Johannes 11:11 | Dit sprak Hij; en daarna zeide Hij tot hen: Lazarus, onze vriend, slaapt; maar Ik ga heen, om hem uit den slaap op te wekken. |
Johannes 11:12 | Zijn discipelen dan zeiden: Heere, indien hij slaapt, zo zal hij gezond worden. |
Johannes 11:14 | Toen zeide dan Jezus tot hen vrijuit: Lazarus is gestorven. |
Johannes 11:16 | Thomas dan, genaamd Didymus, zeide tot [zijn] medediscipelen: Laat ons ook gaan, opdat wij met Hem sterven. |
Johannes 11:21 | Zo zeide Martha dan tot Jezus: Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven; |
Johannes 11:25 | Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven; |