G2980 λαλέω
geluid maken, spreken, praten, babbelen, vertellen
1 Corinthiers 14:18 | Ik dank mijn God, dat ik meer [vreemde] talen spreek, dan gij allen; |
1 Corinthiers 14:19 | Maar ik wil [liever] in de Gemeente vijf woorden spreken met mijn verstand, opdat ik ook anderen moge onderwijzen, dan tien duizend woorden in een [vreemde] taal. |
1 Corinthiers 14:21 | In de wet is geschreven: Ik zal door lieden van andere talen, en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook alzo zullen zij Mij niet horen, zegt de Heere. |
1 Corinthiers 14:23 | Indien dan de gehele Gemeente bijeenvergaderd ware, en zij allen in [vreemde] talen spraken, en [enige] ongeleerden of ongelovigen inkwamen, zouden zij niet zeggen, dat gij uitzinnig waart? |
1 Corinthiers 14:27 | En zo iemand een [vreemde] taal spreekt, [dat] het door twee, of ten meeste drie [geschiede], en bij beurte; en dat een het uitlegge. |
1 Corinthiers 14:28 | Maar indien er geen uitlegger is, dat hij zwijge in de Gemeente; doch dat hij tot zichzelven spreke, en tot God. |
1 Corinthiers 14:29 | En dat twee of drie profeten spreken, en dat de anderen oordelen. |
1 Corinthiers 14:34 | Dat uw vrouwen in de Gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar [bevolen] onderworpen te zijn, gelijk ook de wet zegt. |
1 Corinthiers 14:35 | En zo zij iets willen leren, laat haar te huis haar eigen mannen vragen; want het staat lelijk voor de vrouwen, dat zij in de Gemeente spreken. |
1 Corinthiers 14:39 | Zo dan, broeders, ijvert om te profeteren, en verhindert niet in [vreemde] talen te spreken. |
2 Corinthiers 2:17 | Want wij dragen niet, gelijk velen, het Woord Gods te koop, maar als uit oprechtheid, maar als uit God, in de tegenwoordigheid Gods, spreken wij het in Christus. |
2 Corinthiers 4:13 | Dewijl wij nu denzelfden Geest des geloofs hebben, gelijk er geschreven is: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken; zo geloven wij ook, daarom spreken wij ook; |
2 Corinthiers 7:14 | Want indien ik iets bij hem over u geroemd heb, zo ben ik niet beschaamd geworden; maar gelijk wij alles met waarheid tot u gesproken hebben, alzo is ook onze roem, dien [ik] bij Titus [geroemd heb], waarheid geworden. |
2 Corinthiers 11:17 | Dat ik spreek, spreek ik niet naar den Heere, maar als in onwijsheid, in deze vasten grond der roeming. |
2 Corinthiers 11:23 | Zijn zij dienaars van Christus? (ik spreek onwijs zijnde) ik ben boven [hen]; in arbeid overvloediger, in slagen uitnemender, in gevangenissen overvloediger, in doods[gevaar] menigmaal. |
2 Corinthiers 12:4 | Dat hij opgetrokken is geweest in het paradijs, en gehoord heeft onuitsprekelijke woorden, die het een mens niet geoorloofd is te spreken. |
2 Corinthiers 12:19 | Meent gij wederom, dat wij ons bij u verontschuldigen? Wij spreken in de tegenwoordigheid van God in Christus; en dit alles, geliefden, tot uw stichting. |
2 Corinthiers 13:3 | Dewijl gij zoekt een proeve van Christus, Die in mij spreekt, Welke in u niet zwak is, maar krachtig is onder u. |
Efeziers 4:25 | Daarom legt af de leugen, en spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden. |
Efeziers 5:19 | Sprekende onder elkander met psalmen, en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende en psalmende den Heere in uw hart; |