Lukas 5:3 | En Hij ging in een van die schepen, hetwelk van Simon was, en bad hem, dat hij een weinig van het land afstak; en nederzittende, leerde Hij de scharen uit het schip. |
Lukas 5:9 | Want verbaasdheid had hem bevangen, en allen, die met hem waren, over de vangst der vissen, die zij gevangen hadden; |
Lukas 5:10 | En desgelijks ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeus, die medegenoten van Simon waren. En Jezus zeide tot Simon: Vrees niet; van nu aan zult gij mensen vangen. |
Lukas 5:17 | En het geschiedde in een dier dagen, dat Hij leerde, en [er] zaten Farizeen en leraars der wet, die van alle vlekken van Galilea, en Judea, en Jeruzalem gekomen waren; en de kracht des Heeren was [er] om hen te genezen. |
Lukas 5:18 | En ziet, [enige] mannen brachten op een bed een mens, die geraakt was, en zochten hem in te brengen, en voor Hem te leggen. |
Lukas 5:21 | En de Schriftgeleerden en de Farizeen begonnen te overdenken, zeggende: Wie is Deze, Die [gods]lastering spreekt? Wie kan de zonden vergeven, dan God alleen? |
Lukas 5:25 | En hij, terstond voor Hem opstaande, [en] opgenomen hebbende hetgeen, daar hij op gelegen had, ging heen naar zijn huis, God verheerlijkende. |
Lukas 5:29 | En Levi richtte Hem een groten maaltijd aan, in zijn huis; en [er] was een grote schare van tollenaren, en van anderen, die met hen aanzaten. |
Lukas 5:34 | Doch Hij zeide tot hen: Kunt gij de bruiloftskinderen, terwijl de Bruidegom bij hen is, doen vasten? |
Lukas 6:2 | En sommigen der Farizeen zeiden tot hen: Waarom doet gij, wat niet geoorloofd is te doen op de sabbatten? |
Lukas 6:3 | En Jezus, hun antwoordende, zeide: Hebt gij ook dat niet gelezen, hetwelk David deed, wanneer hem hongerde, en dengenen, die met hem waren? |
Lukas 6:4 | Hoe hij ingegaan is in het huis Gods, en de toonbroden genomen en gegeten heeft, en ook gegeven dengenen, die met hem waren, welke niet zijn geoorloofd te eten, dan alleen den priesteren. |
Lukas 6:13 | En als het dag was geworden, riep Hij Zijn discipelen tot Zich, en verkoos er twaalf uit hen, die Hij ook apostelen noemde: |
Lukas 6:14 | [Namelijk] Simon, welken Hij ook Petrus noemde; en Andreas zijn broeder, Jakobus en Johannes, Filippus en Bartholomeus; |
Lukas 6:16 | Judas, [den broeder] van Jakobus, en Judas Iskariot, die ook de verrader geworden is. |
Lukas 6:17 | En met hen afgekomen zijnde, stond Hij op een vlakke plaats, en [met Hem] de schare Zijner discipelen, en een grote menigte des volks van geheel Judea en Jeruzalem, en van den zeekant van Tyrus en Sidon; |
Lukas 6:34 | En indien gij leent dengenen, van welke gij hoopt weder te ontvangen, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars lenen den zondaren, opdat zij evengelijk weder mogen ontvangen. |
Lukas 6:38 | Geeft, en u zal gegeven worden; een goede, neergedrukte, en geschudde en overlopende maat zal men in uw schoot geven; want met dezelfde maat, waarmede gijlieden meet, zal ulieden wedergemeten worden. |
Lukas 6:46 | En wat noemt gij Mij, Heere, Heere! en doet niet hetgeen Ik zeg? |
Lukas 6:48 | Hij is gelijk een mens, die een huis bouwde, en groef, en verdiepte, en leide het fondament op een steenrots; als nu de hoge vloed kwam, zo sloeg de waterstroom tegen dat huis aan, en kon het niet bewegen; want het was op de steenrots gegrond. |