G4613 Σίμων
Simon

Bijbelteksten

Johannes 13:2En als het avondmaal gedaan was, (toen nu de duivel in het hart van Judas, Simons [zoon], Iskariot, gegeven had, dat hij Hem verraden zou),
Johannes 13:6Hij dan kwam tot Simon Petrus; en die zeide tot Hem: Heere, zult Gij mij de voeten wassen?
Johannes 13:9Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, niet alleen mijn voeten, maar ook de handen en het hoofd.
Johannes 13:24Simon Petrus dan wenkte dezen, dat hij vragen zou, wie hij toch ware, van welken Hij [dit] zeide.
Johannes 13:26Jezus antwoordde: Deze is het, dien Ik de bete, als Ik ze ingedoopt heb, geven zal. En als Hij de bete ingedoopt had, gaf Hij ze Judas, Simons [zoon], Iskariot.
Johannes 13:36Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, waar gaat Gij heen? Jezus antwoordde hem: Waar Ik heenga, kunt gij Mij nu niet volgen; maar gij zult Mij namaals volgen.
Johannes 18:10Simon Petrus dan, hebbende een zwaard, trok hetzelve [uit], en sloeg des hogepriesters dienstknecht, en hieuw zijn rechteroor af. En de naam van den dienstknecht was Malchus.
Johannes 18:15En Simon Petrus volgde Jezus, en een ander discipel. Deze discipel nu was den hogepriester bekend, en ging met Jezus in des hogepriesters zaal.
Johannes 18:25En Simon Petrus stond en warmde zich. Zij zeiden dan tot hem: Zijt gij ook niet uit Zijn discipelen? Hij loochende het, en zeide: Ik ben niet.
Johannes 20:2Zij liep dan, en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel, welken Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben den Heere weggenomen uit het graf, en wij weten niet, waar zij Hem gelegd hebben.
Johannes 20:6Simon Petrus dan kwam en volgde hem, en ging in het graf, en zag de doeken liggen.
Johannes 21:2Er waren te zamen Simon Petrus, en Thomas, gezegd Didymus, en Nathanael, die van Kana in Galilea was, en de [zonen] van Zebedeus, en twee anderen van Zijn discipelen.
Johannes 21:3Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga vissen. Zij zeiden tot hem: Wij gaan ook met u. Zij gingen uit, en traden terstond in het schip; en in dien nacht vingen zij niets.
Johannes 21:7De discipel dan, welken Jezus liefhad, zeide tot Petrus: Het is de Heere! Simon Petrus dan, horende, dat het de Heere was, omgordde het opperkleed (want hij was naakt), en wierp zichzelven in de zee.
Johannes 21:11Simon Petrus ging op, en trok het net op het land, vol grote vissen, [tot] honderd drie en vijftig; en hoewel er [zovele] waren, zo scheurde het net niet.
Johannes 21:15Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, [zoon] van Jonas, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren.
Johannes 21:16Hij zeide wederom tot hem ten tweeden maal: Simon, [zoon] van Jonas, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen.
Johannes 21:17Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, [zoon] van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen.
Handelingen 1:13En als zij ingekomen waren, gingen zij op in de opperzaal, waar zij bleven, [namelijk] Petrus en Jakobus, en Johannes en Andreas, Filippus en Thomas, Bartholomeus en Mattheus, Jakobus, [de zoon] van Alfeus, en Simon Zelotes, en Judas, [de broeder] van Jakobus.
Handelingen 8:9En een zeker man, met name Simon, was te voren in de stad plegende toverij, en verrukkende de zinnen des volks van Samaria, zeggende van zichzelven, dat hij wat groots was.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel