G5023 ταῦτα
deze

Bijbelteksten

Handelingen 17:20Want gij brengt enige vreemde dingen voor onze oren; wij willen dan weten, wat toch dit zijn wil.
Handelingen 18:1En na dezen scheidde Paulus van Athene en kwam te Korinthe;
Handelingen 19:21En als deze dingen volbracht waren, nam Paulus voor in den Geest, Macedonie en Achaje doorgegaan hebbende, naar Jeruzalem te reizen, zeggende: Nadat ik aldaar zal geweest zijn, moet ik ook Rome zien.
Handelingen 20:36En als hij dit gezegd had, heeft hij nederknielende met hen allen gebeden.
Handelingen 21:12Als wij nu dit hoorden, baden beiden wij en die van die plaats waren, dat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem.
Handelingen 23:22De overste dan liet den jongeling gaan, [hem] gebiedende: Zeg niemand voort, dat gij mij zulks geopenbaard hebt.
Handelingen 24:9En ook de Joden stemden het toe, zeggende, dat deze dingen alzo waren.
Handelingen 24:22Toen nu Felix dit gehoord had, stelde hij hen uit, zeggende: Als ik nader wetenschap van dezen weg zal hebben, wanneer Lysias, de overste, zal afgekomen zijn, zo zal ik volle kennis nemen van uw zaken.
Handelingen 26:24En als hij deze dingen tot verantwoording sprak, zeide Festus met grote stem: Gij raast, Paulus, de grote geleerdheid brengt u tot razernij!
Handelingen 26:30En als hij dit gezegd had, stond de koning op, en de stadhouder, en Bernice, en die met hen gezeten waren;
Handelingen 27:35En als hij dit gezegd en brood genomen had, dankte hij God in aller tegenwoordigheid; en [hetzelve] gebroken hebbende, begon hij te eten.
Handelingen 28:29En als hij dit gezegd had, gingen de Joden weg, veel twisting hebbenden onder elkander.
Romeinen 8:31Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?
Romeinen 9:8Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend.
1 Corinthiers 4:6En deze dingen, broeders, heb ik op mijzelven en Apollos bij gelijkenis toegepast, om uwentwil; opdat gij aan ons zoudt leren, niet te gevoelen boven hetgeen geschreven is, dat gij niet, de een om eens anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander.
1 Corinthiers 4:14Ik schrijf deze dingen niet om u te beschamen, maar als mijn lieve kinderen vermaan ik [u].
1 Corinthiers 6:8Maar gijlieden doet ongelijk, en doet schade, en dat den broederen.
1 Corinthiers 6:11En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods;
1 Corinthiers 6:13De spijzen zijn voor de buik, en de buik [is] voor de spijzen; maar God zal beide dezen en die te niet doen. Doch het lichaam is niet voor de hoererij, maar voor den Heere en de Heere voor het lichaam.
1 Corinthiers 9:8Spreek ik dit naar den mens, of zegt ook de wet hetzelfde niet?

Mede mogelijk dankzij

TuinTuin