Romeinen 7:2 | Want een vrouw, die onder den man staat, is aan den levenden man verbonden door de wet; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrijgemaakt van de wet des mans. |
Romeinen 7:3 | Daarom dan, indien zij eens anderen mans wordt, terwijl de man leeft, zo zal zij een overspeelster genaamd worden; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrij van de wet, alzo dat zij geen overspeelster is, als zij eens anderen mans wordt. |
Romeinen 10:6 | Maar de rechtvaardigheid, die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Hetzelve is Christus [van boven] afbrengen. |
Romeinen 11:11 | Zo zeg ik dan: Hebben zij gestruikeld, opdat zij vallen zouden? Dat zij verre; maar door hun val [is] de zaligheid den heidenen [geworden], om hen tot jaloersheid te verwekken. |
Romeinen 11:25 | Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt, bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israel gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. |
Romeinen 14:23 | Maar die twijfelt, indien hij eet, is veroordeeld, omdat hij niet uit het geloof [eet]. En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. |
Romeinen 15:32 | Opdat ik met blijdschap, door den wil van God, tot u mag komen, en met u verkwikt worden. |
Romeinen 16:2 | Opdat gij haar ontvangt in den Heere, gelijk het den heiligen betaamt, en haar bijstaat, in wat zaak zij u zou mogen van doen hebben; want zij is een voorstandster geweest van velen, ook van mijzelven. |
1 Corinthiers 1:15 | Opdat niet iemand zegge, dat ik in mijn naam gedoopt heb. |
1 Corinthiers 4:5 | Zo dan oordeelt niets voor den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, Welke ook in het licht zal brengen, hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren de raadslagen der harten; en alsdan zal een iegelijk lof hebben van God. |
1 Corinthiers 4:6 | En deze dingen, broeders, heb ik op mijzelven en Apollos bij gelijkenis toegepast, om uwentwil; opdat gij aan ons zoudt leren, niet te gevoelen boven hetgeen geschreven is, dat gij niet, de een om eens anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander. |
1 Corinthiers 4:21 | Wat wilt gij? Zal ik met de roede tot u komen, of in liefde en [in] den geest der zachtmoedigheid? |
1 Corinthiers 7:35 | En dit zeg ik tot uw eigen voordeel; niet opdat ik een strik over u zou werpen, maar [om u te leiden] tot hetgeen wel voegt, en bekwaam is, om den Heere wel aan te hangen, zonder herwaarts en derwaarts getrokken te worden. |
1 Corinthiers 8:8 | De spijze nu maakt ons Gode niet aangenaam; want hetzij dat wij eten, wij hebben geen overvloed; en hetzij dat wij niet eten, wij hebben geen gebrek. |
1 Corinthiers 8:10 | Want zo iemand u, die de kennis hebt, ziet in der afgoden tempel aanzitten, zal het geweten deszelven, die zwak is, niet gestijfd worden, om te eten de dingen, die den afgoden geofferd zijn? |
1 Corinthiers 8:13 | Daarom, indien de spijs mijn broeder ergert, zo zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, opdat ik mijn broeder niet ergere. |
1 Corinthiers 9:12 | Indien anderen deze macht over u deelachtig zijn, [waarom] niet veel meer wij? Doch wij hebben deze macht niet gebruikt, maar wij verdragen het al, opdat wij niet enige verhindering geven aan het Evangelie van Christus. |
1 Corinthiers 9:24 | Weet gijlieden niet, dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar [dat] een den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij [dien] moogt verkrijgen. |
1 Corinthiers 9:25 | En een iegelijk, die [om prijs] strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan [doen] wel [dit], opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke. |
1 Corinthiers 10:12 | Zo dan, die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle. |