2 Corinthiers 3:13 | En [doen niet] gelijkerwijs Mozes, [die] een deksel op zijn aangezicht legde, opdat de kinderen Israels niet zouden sterk zien op het einde van hetgeen te niet gedaan wordt. |
2 Corinthiers 3:14 | Maar hun zinnen zijn verhard geworden; want tot op [den dag] van heden blijft hetzelfde deksel in het lezen des Ouden Testaments, zonder ontdekt te worden, hetwelk door Christus te niet gedaan wordt. |
2 Corinthiers 4:8 | [Als] die in alles verdrukt worden, doch niet benauwd; twijfelmoedig, doch niet mismoedig; |
2 Corinthiers 4:9 | Vervolgd, doch niet [daarin] verlaten; nedergeworpen, doch niet verdorven; |
2 Corinthiers 4:18 | Dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet; want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig. |
2 Corinthiers 5:4 | Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde. |
2 Corinthiers 6:9 | Als onbekenden, en [nochtans] bekend; als stervenden, en ziet, wij leven; als getuchtigd, en niet gedood; |
2 Corinthiers 6:10 | Als droevig zijnde, doch altijd blijde; als arm, doch velen rijk makende; als niets hebbende, en [nochtans] alles bezittende. |
2 Corinthiers 7:5 | Want ook, als wij in Macedonie gekomen zijn, zo heeft ons vlees geen rust gehad; maar wij waren in alles verdrukt; van buiten was strijd, van binnen vrees. |
2 Corinthiers 8:19 | En dat niet alleen, maar hij is ook van de Gemeenten verkoren, om met ons te reizen met deze gave, die van ons bediend wordt tot de heerlijkheid des Heeren Zelven, en de volvaardigheid uws gemoeds; |
2 Corinthiers 8:20 | Dit verhoedende, dat ons niemand moge lasteren in dezen overvloed, die van ons wordt bediend; |
2 Corinthiers 9:11 | Dat gij in alles rijk wordt tot alle goeddadigheid, welke door ons werkt dankzegging tot God. |
2 Corinthiers 10:15 | Niet roemende buiten de maat in anderer [lieden] arbeid, maar hebbende hoop, als uw geloof zal gewassen zijn, dat wij onder ulieden overvloediglijk zullen vergroot worden naar onzen regel; |
Galaten 1:22 | En ik was van aangezicht onbekend aan de Gemeenten in Judea, die in Christus zijn. |
Galaten 4:24 | Hetwelk dingen zijn, die andere beduiding hebben; want deze zijn de twee verbonden; het ene van den berg Sinai, tot dienstbaarheid barende, hetwelk is Agar. |
Galaten 5:3 | En ik betuig wederom een iegelijk mens, die zich laat besnijden, dat hij een schuldenaar is de gehele wet te doen. |
Galaten 6:6 | En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene, die [hem] onderwijst. |
Galaten 6:9 | Doch laat ons, goed doende, niet vertragen; want te zijner tijd zullen wij maaien, zo wij niet verslappen. |
Efeziers 1:21 | Verre boven alle overheid, en macht, en kracht, en heerschappij, en allen naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; |
Efeziers 2:11 | Daarom gedenkt, dat gij, die eertijds heidenen waart in het vlees, en die voorhuid genaamd werdt van degenen, die genaamd zijn besnijdenis in het vlees, die met handen geschiedt; |