H1530 גַּל
puinhopen, hoop, wel, steenhoop, golven, hof
Genesis 31:46 | En Jakob zeide tot zijn broederen: Vergadert stenen! En zij namen stenen, en maakten een hoop; en zij aten aldaar op dien hoop. |
Genesis 31:48 | Toen zeide Laban: Deze hoop zij heden een getuige tussen mij en tussen u! Daarom noemde men zijn naam Gilead, |
Genesis 31:51 | Laban zeide voorts tot Jakob: Zie, daar is deze zelfde hoop, en zie, daar is dit opgericht teken, hetwelk ik opgeworpen heb tussen mij en tussen u; |
Genesis 31:52 | Deze zelfde hoop zij getuige, en dit opgericht teken zij getuige, dat ik tot u voorbij dezen hoop niet komen zal, en dat gij tot mij, voorbij dezen hoop en dit opgericht teken, niet komen zult ten kwade! |
Jozua 7:26 | En zij richtten over hem een groten steenhoop, zijnde tot op dezen dag. Alzo keerde Zich de HEERE van de hittigheid Zijns toorns. Daarom noemde men den naam dier plaats het dal van Achor, tot dezen dag toe. |
Jozua 8:29 | En den koning van Ai hing hij aan een hout, tot aan den avondstond; en omtrent den ondergang der zon gebood Jozua, dat men zijn dood lichaam van het hout afname; en zij wierpen het aan de deur der stadspoort, en richtten daarop een groten steenhoop, zijnde tot op dezen dag. |
2 Samuel 18:17 | En zij namen Absalom, en wierpen hem in het woud, in een groten kuil, en stelden op hem een zeer groten steenhoop; en gans Israel vluchtte, een iegelijk naar zijn tent. |
2 Koningen 19:25 | Hebt gij niet gehoord, dat Ik zulks lang te voren gedaan heb en dat van oude dagen af geformeerd heb? Nu heb Ik dat doen komen, dat gij zoudt zijn, om de vaste steden te verstoren tot woeste hopen. |
Job 8:17 | Zijn wortelen worden bij de springader ingevlochten; hij ziet een stenige plaats. |
Job 15:28 | En heeft bewoond verdelgde steden, [en] huizen, die men niet bewoonde, die gereed waren tot [steen]hopen te worden. |
Job 38:11 | En zeide: Tot hiertoe zult gij komen, en niet verder, en hier zal hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven. |
Psalm 42:8 | De afgrond roept tot den afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heengegaan. |
Psalm 65:8 | Die het bruisen der zeeen stilt, het bruisen harer golven, en het rumoer der volken. |
Psalm 89:10 | Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze. |
Psalm 107:25 | Als Hij spreekt, zo doet Hij een stormwind opstaan, die haar golven omhoog verheft. |
Psalm 107:29 | Hij doet den storm stilstaan, zodat hun golven stilzwijgen. |
Hooglied 4:12 | Mijn zuster, o bruid! gij zijt een besloten hof, een besloten wel, een verzegelde fontein. |
Jesaja 25:2 | Want Gij hebt van de stad een steenhoop gemaakt; de vaste stad tot een vervallen hoop; het paleis der vreemdelingen, dat het geen stad meer zij, in eeuwigheid zal zij niet herbouwd worden. |
Jesaja 37:26 | Hebt gij niet gehoord, dat Ik zulks lang te voren gedaan heb, en dat van de oude dagen af geformeerd heb? Nu heb Ik dat doen komen, dat gij zoudt zijn, om de vaste steden te verstoren tot woeste hopen. |
Jesaja 48:18 | Och, dat gij naar Mijn geboden geluisterd hadt! zo zou uw vrede geweest zijn als een rivier, en uw gerechtigheid als de golven der zee. |