Jeremia 31:8 | Ziet, Ik zal ze aanbrengen uit het land van het noorden, en zal hen vergaderen van de zijden der aarde; onder hen zullen zijn blinden en lammen, zwangeren en barenden te zamen; [met] een grote gemeente zullen zij herwaarts wederkomen. |
Jeremia 31:13 | Dan zal zich de jonkvrouw verblijden in den rei, daartoe de jongelingen en ouden te zamen; want Ik zal hunlieder rouw in vrolijkheid veranderen, en zal hen troosten, en zal hen verblijden naar hun droefenis. |
Jeremia 31:24 | En Juda, mitsgaders al zijn steden, zullen te zamen daarin wonen; de akkerlieden, en [die] met de kudde reizen. |
Jeremia 41:1 | Maar het geschiedde in de zevende maand, [dat] Ismael, de zoon van Nethanja, den zoon van Elisama, van koninklijken zade, en de oversten des konings, te weten tien mannen, met hem kwamen tot Gedalia, den zoon van Ahikam, te Mizpa; en zij aten aldaar brood te zamen, te Mizpa. |
Jeremia 46:12 | De volken hebben uw schande gehoord, en het land is vol van uw gekrijt; want zij hebben zich gestoten, held tegen held, zij zijn beiden te zamen gevallen. |
Jeremia 46:21 | Zelfs haar gehuurden in haar midden zijn als gemeste kalveren; maar die hebben zich ook gewend, zij zijn te zamen gevlucht, zij hebben niet gestaan; want de dag huns verderfs is over hen gekomen, de tijd hunner bezoeking. |
Jeremia 48:7 | Want om uw vertrouwen op uw werken, en op uw schatten, zult gij ook ingenomen worden; en Kamos zal henen uitgaan in gevangenis, zijn priesteren en zijn vorsten te zamen. |
Jeremia 49:3 | Huil, o Hesbon! want Ai is verstoord; krijt, gij dochteren van Rabba, gordt zakken aan, drijft misbaar, en loopt om bij de tuinen; want Malcham zal wandelen in gevangenis, zijn priesteren en zijn vorsten te zamen. |
Jeremia 50:4 | In dezelve dagen en ter zelver tijd, spreekt de HEERE, zullen de kinderen Israels komen, zij en de kinderen van Juda te zamen; wandelende en wenende zullen zij henengaan, en den HEERE, hun God, zoeken. |
Jeremia 50:33 | Zo zegt de HEERE der heirscharen: De kinderen Israels en de kinderen van Juda zijn te zamen verdrukt geweest; en allen, die hen gevangen hadden, hebben hen vast gehouden; zij hebben hen geweigerd los te laten. |
Jeremia 51:38 | Zij zullen te zamen brullen als jonge leeuwen, briesen als leeuwenwelpen. |
Klaagliederen 2:8 | [Cheth.] De HEERE heeft gedacht te verderven den muur der dochter Sions; Hij heeft het richtsnoer [daarover] getogen, Hij heeft Zijn hand niet afgewend, dat Hij ze niet verslonde; en Hij heeft den voormuur en den muur te zamen treurig gemaakt, zij zijn verzwakt. |
Hosea 1:11 | En de kinderen van Juda, en de kinderen Israels zullen samenvergaderd worden, en zich een enig hoofd stellen, en uit het land optrekken; want de dag van Jizreel zal groot zijn. |
Hosea 11:7 | Want Mijn volk blijft hangen aan de afkering van Mij; zij roepen het wel tot den Allerhoogste, [maar] niet een verhoogt [Hem]. |
Hosea 11:8 | Hoe zou Ik u overgeven, o Efraim? u overleveren, o Israel? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zeboim? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is te zamen ontstoken. |
Amos 1:15 | En hunlieder koning zal gaan in gevangenis, hij en zijn vorsten te zamen, zegt de HEERE. |
Amos 3:3 | Zullen twee te zamen wandelen, tenzij dat zij bijeengekomen zijn? |
Micha 2:12 | Voorzeker zal Ik u, o Jakob! gans verzamelen; voorzeker zal Ik Israels overblijfsel vergaderen; Ik zal het te zamen zetten als schapen van Bozra; als een kudde in het midden van haar kooi zullen zij van mensen deunen. |
Zacharia 10:4 | Van hetzelve zal de hoeksteen, van hetzelve zal de nagel, van hetzelve zal de strijdboog, te zamen zullen van hetzelve alle drijvers voortkomen. |