H3847 לָבַשׁ
kleden, aandoen, aantrekken, bekleden, hullen zich -, aantijgen

Bijbelteksten

Leviticus 21:10En hij, die de hogepriester onder zijn broederen is, op wiens hoofd de zalfolie gegoten is, en wiens hand men gevuld heeft, om die klederen aan te trekken, zal zijn hoofd niet ontbloten, noch zijn klederen scheuren.
Numeri 20:26En trek Aaron zijn klederen uit, en trek ze Eleazar, zijn zoon, aan; want Aaron zal verzameld worden, en daar sterven.
Numeri 20:28En Mozes trok Aaron zijn klederen uit, en hij trok ze zijn zoon Eleazar aan; en Aaron stierf aldaar, op de hoogte diens bergs. Toen kwam Mozes en Eleazar van dien berg af.
Deuteronomium 22:5Het kleed eens mans zal niet zijn aan een vrouw, en een man zal geen vrouwenkleed aantrekken; want al wie zulks doet, is den HEERE, uw God, een gruwel.
Deuteronomium 22:11Gij zult geen kleed van gemengde stof aantrekken, wollen en linnen te gelijk.
Richteren 6:34Toen toog de Geest des HEEREN Gideon aan, en hij blies met de bazuin, en de Abi-ezrieten werden achter hem bijeengeroepen.
1 Samuel 17:5En hij had een koperen helm op zijn hoofd, en hij had een schubachtig pantsier aan; en het gewicht van het pantsier was vijf duizend sikkelen kopers;
1 Samuel 17:38En Saul kleedde David met zijn klederen, en zette een koperen helm op zijn hoofd, en kleedde hem met een pantsier.
1 Samuel 28:8En Saul verstelde zich, en trok andere klederen aan, en ging heen, en twee mannen met hem, en zij kwamen des nachts tot de vrouw, en hij zeide: Voorzeg mij toch door den waarzeggenden geest, en doe mij opkomen, dien ik tot u zeggen zal.
2 Samuel 1:24Gij, dochteren Israels, weent over Saul; die u kleedde met scharlaken, met weelde; die u sieraad van goud deed dragen over uw kleding.
2 Samuel 13:18Zij nu had een veelvervigen rok aan; want alzo werden des konings dochteren, die maagden waren, met mantels gekleed; en zijn dienaar bracht haar uit tot buiten, en grendelde de deur achter haar toe.
2 Samuel 14:2Zo zond Joab heen naar Thekoa, en nam van daar een wijze vrouw; en hij zeide tot haar: Stel u toch, alsof gij rouw droegt, en trek nu rouwklederen aan, en zalf u niet met olie, en wees als een vrouw, die nu vele dagen rouw gedragen heeft over een dode;
1 Koningen 22:10De koning van Israel nu, en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met [hun] klederen, op het plein, aan de deur der poort van Samaria; en al de profeten profeteerden in hun tegenwoordigheid.
1 Koningen 22:30En de koning van Israël zeide tot Josafat: Als ik mij versteld heb, zal ik in den strijd komen; maar gij, trek uw klederen aan. Alzo verstelde zich de koning van Israël, en kwam in den strijd.
1 Kronieken 12:18En de Geest toog Amasai aan, den overste der hoofdlieden, [en hij zeide]: Wij zijn uw, o David, en met u zijn wij, gij, zoon van Isai. Vrede, vrede zij u, en vrede uw helperen; want uw God helpt u. Toen nam David hen aan, en stelde hen tot hoofden der benden.
2 Kronieken 5:12En de Levieten, die zangers waren van hen allen, van Asaf, van Heman, van Jeduthun, en van hun zonen, en van hun broederen, in fijn linnen gekleed, met cimbalen, en met luiten, en harpen, stonden tegen het oosten des altaars, en met hen tot honderd en twintig priesteren toe, trompettende met trompetten.)
2 Kronieken 6:41En nu, HEERE God, maak U op tot Uw rust, Gij en de ark Uwer kracht; laat Uw priesters, HEERE God, met heil bekleed worden, en laat Uw gunstgenoten over het goede blijde zijn.
2 Kronieken 18:9De koning van Israel nu en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met [hun] klederen, en zij zaten op het plein, aan de deur der poort van Samaria; en al de profeten profeteerden in hun tegenwoordigheid.
2 Kronieken 18:29En de koning van Israel zeide tot Josafat: Als ik mij versteld heb, zal ik in den strijd komen; maar gij, trek uw klederen aan. Alzo verstelde zich de koning van Israel, en zij kwamen in den strijd.
2 Kronieken 24:20En de Geest Gods toog Zacharia aan, den zoon van Jojada, den priester, die boven het volk stond, en hij zeide tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt gij de geboden des HEEREN? Daarom zult gij niet voorspoedig zijn; dewijl gij den HEERE verlaten hebt, zo zal Hij u verlaten.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken