H3847 לָבַשׁ
kleden, aandoen, aantrekken, bekleden, hullen zich -, aantijgen

Bijbelteksten

2 Kronieken 28:15De mannen nu, die met namen uitgedrukt zijn, maakten zich op, en grepen de gevangenen, en kleedden van den roof al hun naakten; en zij kleedden hen, en schoeiden hen, en spijsden hen, en drenkten hen, en zalfden hen, en voerden ze op ezelen, allen die zwak waren, en brachten hen te Jericho, de Palmstad, bij hun broederen; daarna keerden zij weder naar Samaria.
Ezra 3:10Als nu de bouwlieden den grond van des HEEREN tempel legden, zo stelden zij de priesteren, aangekleed zijnde, met trompetten, en de Levieten, Asafs zonen, met cimbalen, om den HEERE te loven, naar de instelling van David, den koning van Israel.
Esther 4:1Als Mordechai wist al wat er geschied was, zo verscheurde Mordechai zijn klederen, en hij trok een zak aan met as; en hij ging uit door het midden der stad, en hij riep [met] een groot en bitter geroep.
Esther 4:4Toen kwamen Esthers jonge dochters en haar kamerlingen, en zij gaven het haar te kennen; en het deed de koningin zeer wee; en zij zond klederen om Mordechai aan te doen, en zijn zak van hem af te doen; maar hij nam ze niet aan.
Esther 5:1Het geschiedde nu aan den derden dag, dat Esther een koninklijk kleed aantrok, en stond in het binnenste voorhof van des konings huis, tegenover het huis des konings; de koning nu zat op zijn koninklijken troon, in het koninklijke huis, tegenover de deur van het huis.
Esther 6:8Zal men het koninklijke kleed brengen, dat de koning pleegt aan te trekken, en het paard, waarop de koning pleegt te rijden; en dat de koninklijke kroon op zijn hoofd gezet worde.
Esther 6:9En men zal dat kleed en dat paard geven in de hand van een uit de vorsten des konings, van de grootste heren, en men zal het dien man aantrekken, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft; en men zal hem op dat paard doen rijden door de straten der stad, en men zal voor hem roepen: Alzo zal men dien man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft!
Esther 6:11En Haman nam dat kleed en dat paard, en trok het kleed Mordechai aan, en deed hem rijden door de straten der stad, en hij riep voor hem: Alzo zal men dien man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft!
Job 7:5Mijn vlees is met het gewormte en met het gruis des stofs bekleed; mijn huid is gekliefd en verachtelijk geworden.
Job 8:22Uw haters zullen met schaamte bekleed worden; en de tent der goddelozen zal niet [meer] zijn.
Job 10:11Met vel en vlees hebt Gij mij bekleed; met beenderen ook en zenuwen hebt Gij mij samengevlochten;
Job 27:17Hij zal ze bereiden, maar de rechtvaardige zal ze aantrekken, en de onschuldige zal het zilver delen.
Job 29:14Ik bekleedde mij met gerechtigheid, en zij bekleedde mij; mijn oordeel was als een mantel en vorstelijke hoed.
Job 39:22Zult gij het paard sterkte geven? Kunt gij zijn hals met donder bekleden?
Job 40:5Versier u nu met voortreffelijkheid en hoogheid, en bekleed u met majesteit en heerlijkheid!
Psalm 35:26Laat hen beschaamd en te zamen schaamrood worden, die zich in mijn kwaad verblijden; laat hen met schaamte en schande bekleed worden, die zich tegen mij groot maken.
Psalm 65:14De velden zijn bekleed met kudden, en de dalen zijn bedekt met koren; zij juichen, ook zingen zij.
Psalm 93:1De HEERE regeert, Hij is met hoogheid bekleed; de HEERE is bekleed met sterkte, Hij heeft Zich omgord. Ook is de wereld bevestigd, zij zal niet wankelen.
Psalm 104:1Loof den HEERE, mijn ziel! O HEERE, mijn God! Gij zijt zeer groot, Gij zijt bekleed met majesteit en heerlijkheid.
Psalm 109:18En hij zij bekleed met den vloek, als met zijn kleed, en dat die ga tot in het binnenste van hem als het water, en als de olie in zijn beenderen.

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs