H4194 מָוֶת
die, slay, deadly, death, dead
Psalm 18:6 | Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij. |
Psalm 22:16 | Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, en mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; en Gij legt mij in het stof des doods. |
Psalm 33:19 | Om hun ziel van den dood te redden, en om hen bij het leven te houden in den honger. |
Psalm 49:15 | Men zet hen als schapen in het graf, de dood zal hen afweiden; en de oprechten zullen over hen heersen in dien morgenstond; en het graf zal hun gedaante verslijten, [elk] uit zijn woning. |
Psalm 49:18 | Want hij zal in zijn sterven niet met al medenemen, zijn eer zal hem niet nadalen. |
Psalm 55:5 | Mijn hart smart in het binnenste van mij, en verschrikkingen des doods zijn op mij gevallen. |
Psalm 56:14 | Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden? |
Psalm 68:21 | Die God is ons een God van volkomene Zaligheid; en bij den HEERE, den Heere, zijn uitkomsten tegen den dood. |
Psalm 73:4 | Want er zijn geen banden tot hun dood toe, en hun kracht is fris. |
Psalm 78:50 | Hij woog een pad voor Zijn toorn; Hij onttrok hun ziel niet van den dood; en hun gedierte gaf Hij aan de pestilentie over. |
Psalm 89:49 | Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela. |
Psalm 107:18 | Hun ziel gruwelde van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen. |
Psalm 116:3 | De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis. |
Psalm 116:8 | Want Gij, HEERE! hebt mijn ziel gered van den dood, mijn ogen van tranen, mijn voet van aanstoot. |
Psalm 116:15 | Kostelijk is in de ogen des HEEREN de dood Zijner gunstgenoten. |
Psalm 118:18 | De HEERE heeft mij wel hard gekastijd; maar Hij heeft mij ter dood niet overgegeven. |
Spreuken 2:18 | Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. |
Spreuken 5:5 | Haar voeten dalen naar den dood, haar treden houden de hel vast. |
Spreuken 7:27 | Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods. |
Spreuken 8:36 | Maar die [tegen] Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief. |