H4310 מִי
any, what, who, whose, whom, if any
Exodus 5:2 | Maar Farao zeide: Wie is de HEERE, Wiens stem ik gehoorzamen zou, om Israel te laten trekken? Ik ken den HEERE niet, en ik zal ook Israel niet laten trekken. |
Exodus 10:8 | Toen werden Mozes en Aaron weder tot Farao gebracht, en hij zeide tot hen: Gaat henen, dient den HEERE, uw God! wie en wie zijn zij, die gaan zullen? |
Exodus 15:11 | O HEERE! wie is als Gij onder de goden? wie is als Gij, verheerlijkt in heiligheid, vreselijk in lofzangen, doende wonder? |
Exodus 16:3 | En de kinderen Israels zeiden tot hen: Och, dat wij in Egypteland gestorven waren door de hand des HEEREN, toen wij bij de vleespotten zaten, toen wij tot verzadiging brood aten! Want gijlieden hebt ons uitgeleid in deze woestijn, om deze ganse gemeente door den honger te doden. |
Exodus 24:14 | En hij zeide tot de oudsten: Blijft gij ons hier, totdat wij weder tot u komen; en ziet, Aaron en Hur zijn bij u; wie enige zaken heeft, zal tot dezelve komen. |
Exodus 32:24 | Toen zeide ik tot hen: Wie goud heeft, die rukke het af, en geve het mij; en ik wierp het in het vuur, en dit kalf is er uit gekomen. |
Exodus 32:26 | Zo bleef Mozes staan in de poort des legers, en zeide: Wie den HEERE toebehoort, [kome] tot mij! Toen verzamelden zich tot hem al de zonen van Levi. |
Exodus 32:33 | Toen zeide de HEERE tot Mozes: Dien zou Ik uit Mijn boek delgen, die aan Mij zondigt. |
Numeri 11:4 | En het gemene volk, dat in het midden van hen was, werd met lust bevangen; daarom zo weenden ook de kinderen Israëls wederom, en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven? |
Numeri 11:18 | En tot het volk zult gij zeggen: Heiligt u tegen morgen, en gij zult vlees eten; want gij hebt voor de oren des HEEREN geweend, zeggende: Wie zal ons vlees te eten geven? want het ging ons wel in Egypte! Daarom zal de HEERE u vlees geven, en gij zult eten. |
Numeri 11:29 | Doch Mozes zeide tot hem: Zijt gij voor mij ijverende? Och of al dat volk des HEEREN profeten waren, dat de HEERE Zijn Geest over hen gave! |
Numeri 22:9 | En God kwam tot Bileam en zeide: Wie zijn die mannen, die bij u zijn? |
Numeri 23:10 | Wie zal het stof van Jakob tellen, en het getal, [ja,] het vierde deel van Israel? Mijn ziel sterve den dood der oprechten, en mijn uiterste zij gelijk het zijne! |
Numeri 24:9 | Hij heeft zich gekromd, hij heeft zich nedergelegd, gelijk een leeuw, en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? Zo wie u zegent, die zij gezegend, en vervloekt zij, wie u vervloekt! |
Numeri 24:23 | Voorts hief hij zijn spreuk op, en zeide: Och, wie zal leven, als God dit doen zal! |
Deuteronomium 3:24 | Heere HEERE! Gij hebt begonnen Uw knecht te tonen Uw grootheid en Uw sterke hand; want wat God is er in den hemel en op de aarde, die doen kan naar Uw werken, en naar Uw mogendheden! |
Deuteronomium 4:7 | Want wat groot volk is er, hetwelk de goden [zo] nabij zijn als de HEERE, onze God, zo dikwijls als wij Hem aanroepen? |
Deuteronomium 4:8 | En wat groot volk is er, dat [zo] rechtvaardige inzettingen en rechten heeft, als deze ganse wet is, die ik heden voor uw aangezicht geef? |
Deuteronomium 5:26 | Want wie is er van alle vlees, die de stem des levenden Gods, sprekende uit het midden des vuurs, gehoord heeft gelijk wij, en is levend gebleven? |
Deuteronomium 5:29 | Och, dat zij zulk een hart hadden, om Mij te vrezen, en al Mijn geboden te allen dage te onderhouden; opdat het hun en hun kinderen welging in eeuwigheid! |