H4310 מִי
any, what, who, whose, whom, if any
Job 25:3 | Is er een getal Zijner benden? En over wien staat Zijn licht niet op? |
Job 26:4 | Aan wien hebt gij [die] woorden verhaald? En wiens geest is van u uitgegaan? |
Job 26:14 | Ziet, dit zijn [maar] uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan? |
Job 29:2 | Och, of ik ware, gelijk in de vorige maanden, gelijk in de dagen, [toen] God mij bewaarde! |
Job 31:31 | Zo de lieden mijner tent niet hebben gezegd: Och, of wij van zijn vlees hadden, wij zouden niet verzadigd worden; |
Job 31:35 | Och, of ik een hadde, die mij hoorde! Zie, mijn oogmerk is, dat de Almachtige mij antwoorde, en dat mijn tegenpartij een boek schrijve. |
Job 34:7 | Wat man is er, gelijk Job? Hij drinkt de bespotting in als water; |
Job 34:13 | Wie heeft Hem gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse wereld geschikt? |
Job 34:29 | Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor een volk, als voor een mens alleen? |
Job 36:22 | Zie, God verhoogt door Zijn kracht; wie is een Leraar, gelijk Hij? |
Job 36:23 | Wie heeft Hem gesteld over Zijn weg? Of wie heeft gezegd: Gij hebt onrecht gedaan? |
Job 38:2 | Wie is hij, die den raad verduistert met woorden zonder wetenschap? |
Job 38:5 | Wie heeft haar maten gezet, want gij weet het; of wie heeft over haar een richtsnoer getrokken? |
Job 38:6 | Waarop zijn haar grondvesten nedergezonken, of wie heeft haar hoeksteen gelegd? |
Job 38:25 | Wie deelt voor den stortregen een waterloop uit, en een weg voor het weerlicht der donderen? |
Job 38:28 | Heeft de regen een vader, of wie baart de druppelen des dauws? |
Job 38:29 | Uit wiens buik komt het ijs voort, en wie baart den rijm des hemels? |
Job 38:36 | Wie heeft de wijsheid in het binnenste gezet? Of wie heeft den zin het verstand gegeven? |
Job 38:37 | Wie kan de wolken met wijsheid tellen, en wie kan de flessen des hemels nederleggen? |
Job 39:3 | Wie bereidt de raaf haar kost, als haar jongen tot God schreeuwen, [als] zij dwalen, omdat er geen eten is? |