H4310 מִי
any, what, who, whose, whom, if any

Bijbelteksten

Psalm 147:17Hij werpt Zijn ijs heen als stukken; wie zou bestaan voor Zijn koude?
Spreuken 9:4Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts! Tot den verstandeloze zegt Zij:
Spreuken 9:16Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts; en tot den verstandeloze zegt zij:
Spreuken 18:14De geest eens mans zal zijn krankheid ondersteunen; maar een verslagen geest, wie zal dien opheffen?
Spreuken 20:6Elk van de menigte der mensen roept zijn weldadigheid uit; maar wie zal een recht trouwen man vinden?
Spreuken 20:9Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd, ik ben rein van mijn zonde?
Spreuken 23:29Bij wien is wee? bij wien och arme? bij wien gekijf? bij wien het beklag? bij wien wonden zonder oorzaak? bij wien de roodheid der ogen?
Spreuken 24:22Want hun verderf zal haastelijk ontstaan; en wie weet hun beider ondergang?
Spreuken 27:4Grimmigheid en overloping van toorn is wreedheid; maar wie zal voor nijdigheid bestaan?
Spreuken 30:4Wie is ten hemel opgeklommen, en nedergedaald? Wie heeft den wind in Zijn vuisten verzameld? Wie heeft de wateren in een kleed gebonden? Wie heeft al de einden der aarde gesteld? Hoe is Zijn Naam, en hoe is de Naam Zijns Zoons, zo gij het weet?
Spreuken 30:9Opdat ik, zat zijnde, [U] dan niet verloochene, en zegge: Wie is de HEERE? of dat ik, verarmd zijnde, dan niet stele, en den Naam mijns Gods aantaste.
Spreuken 31:10[Aleph.] Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen.
Prediker 2:19Want wie weet, of hij wijs zal zijn, of dwaas? Evenwel zal hij heersen over al mijn arbeid, dien ik bearbeid heb en dien ik wijselijk beleid heb onder de zon. Dat is ook ijdelheid.
Prediker 2:25(Want wie zou er van eten, of wie zou zich [daartoe] haasten, meer dan ik zelf?)
Prediker 3:21Wie merkt, dat de adem van de kinderen der mensen opvaart naar boven, en de adem der beesten nederwaarts vaart in de aarde?
Prediker 3:22Dies ik gezien heb, dat er niets beters is, dan dat de mens zich verblijde in zijn werken, want dat is zijn deel; want wie zal hem daarhenen brengen, dat hij ziet, hetgeen na hem geschieden zal?
Prediker 4:8Daar is er een, en geen tweede; hij heeft ook geen kind, noch broeder; nochtans is van al zijn arbeid geen einde; ook wordt zijn oog niet verzadigd van den rijkdom, en [zegt niet]: Voor wien arbeide ik toch, en doe mijn ziel gebrek hebben van het goede? Dit is ook ijdelheid, en het is een moeilijke bezigheid.
Prediker 5:9Die het geld liefheeft, wordt van het geld niet zat; en wie den overvloed liefheeft, wordt van het inkomen niet [zat]. Dit is ook ijdelheid.
Prediker 6:12Want wie weet, wat goed is voor den mens in dit leven, [gedurende] het getal der dagen van het leven zijner ijdelheid, welke hij doorbrengt als een schaduw? Want wie kan den mens aanzeggen, wat na hem wezen zal onder de zon?
Prediker 7:13Aanmerk het werk Gods; want wie kan recht maken, dat Hij krom gemaakt heeft?

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken