Spreuken 25:7 | Want het is beter, dat men tot u zegge: Kom hier bovenaan, dan dat men u vernedere voor het aangezicht eens prinsen, dien uw ogen gezien hebben. |
Spreuken 26:5 | Antwoord den zot naar zijn dwaasheid, opdat hij in zijn ogen niet wijs zij. |
Spreuken 26:12 | Hebt gij een man gezien, die wijs in zijn ogen is! Van een zot is meer verwachting dan van hem. |
Spreuken 26:16 | De luiaard is wijzer in zijn ogen, dan zeven, die [met] rede antwoorden. |
Spreuken 27:20 | De hel en het verderf worden niet verzadigd; alzo worden de ogen des mensen niet verzadigd. |
Spreuken 28:11 | Een rijk man is wijs in zijn ogen; maar de arme, die verstandig is, doorzoekt hem. |
Spreuken 28:22 | Die zich haast naar goed, is een man van een boos oog; maar hij weet niet, dat het gebrek hem overkomen zal. |
Spreuken 28:27 | Die den armen geeft, zal geen gebrek hebben; maar die zijn ogen verbergt, zal veel vervloekt worden. |
Spreuken 29:13 | De arme en de bedrieger ontmoeten elkander; de HEERE verlicht hun beider ogen. |
Spreuken 30:12 | Een geslacht, dat rein in zijn ogen is, en van zijn drek niet gewassen is; |
Spreuken 30:13 | Een geslacht, welks ogen hoog zijn, en welks oogleden verheven zijn; |
Spreuken 30:17 | Het oog, [dat] den vader bespot, of de gehoorzaamheid der moeder veracht, dat zullen de raven der beek uitpikken, en des arends jongen zullen het eten. |
Prediker 1:8 | Al deze dingen worden [zo] moede, dat het niemand zou kunnen uitspreken; het oog wordt niet verzadigd met zien; en het oor wordt niet vervuld van horen. |
Prediker 2:10 | En al wat mijn ogen begeerden, dat onttrok ik hun niet; ik wederhield mijn hart niet van enige blijdschap, maar mijn hart was verblijd vanwege al mijn arbeid; en dit was mijn deel van al mijn arbeid. |
Prediker 2:14 | De ogen des wijzen zijn in zijn hoofd, maar de zot wandelt in de duisternis. Toen bemerkte ik ook, dat enerlei geval hun allen bejegent. |
Prediker 4:8 | Daar is er een, en geen tweede; hij heeft ook geen kind, noch broeder; nochtans is van al zijn arbeid geen einde; ook wordt zijn oog niet verzadigd van den rijkdom, en [zegt niet]: Voor wien arbeide ik toch, en doe mijn ziel gebrek hebben van het goede? Dit is ook ijdelheid, en het is een moeilijke bezigheid. |
Prediker 5:10 | Waar het goed vermenigvuldigt, daar vermenigvuldigen ook die het eten; wat nuttigheid hebben dan de bezitters daarvan, dan het gezicht hunner ogen? |
Prediker 6:9 | Beter is het aanzien der ogen, dan het wandelen der begeerlijkheid. Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes. |
Prediker 8:16 | Als ik mijn hart begaf, om wijsheid te weten, en om aan te zien de bezigheid, die op de aarde geschiedt, dat men ook, des daags of des nachts, den slaap niet ziet met zijne ogen; |
Prediker 11:7 | Verder, het licht is zoet, en het is den ogen goed de zon te aanschouwen; |