Nehemia 12:40 | Daarna stonden de beide dankkoren in Gods huis; ook ik en de helft der overheden met mij. |
Nehemia 13:25 | Zo twistte ik met hen, en vloekte hen, en sloeg [sommige] mannen van hen, en plukte hun het haar uit; en ik deed hen zweren bij God: Indien gij uw dochteren hun zonen zult geven, en indien gij van hun dochteren voor uw zonen of voor u zult nemen! |
Esther 2:6 | Die weggevoerd was van Jeruzalem met de weggevoerden, die weggevoerd waren met Jechonia, den koning van Juda, denwelken Nebukadnezar, de koning van Babel, had weggevoerd. |
Esther 2:13 | Daarmede kwam dan de jonge dochter tot den koning; al wat zij zeide, werd haar gegeven, dat zij daarmede ging uit het huis der vrouwen tot het huis des konings. |
Esther 5:12 | Verder zeide Haman: Ook heeft de koningin Esther niemand met den koning doen komen tot den maaltijd, dien zij bereid heeft, dan mij; en ik ben ook tegen morgen van haar met den koning genodigd. |
Esther 5:14 | Toen zeide zijn huisvrouw Zeres tot hem, mitsgaders al zijn vrienden: Men make een galg, vijftig ellen hoog, en zeg morgen aan den koning, dat men Mordechai daaraan hange; ga dan vrolijk met den koning tot dien maaltijd. Deze raad nu dacht Haman goed, en hij deed de galg maken. |
Esther 6:3 | Toen zeide de koning: Wat eer en verhoging is Mordechai hierover gedaan? En de jongelingen des konings, zijn dienaars, zeiden: Aan hem is niets gedaan. |
Esther 6:14 | Toen zij nog met hem spraken, zo kwamen des konings kamerlingen nabij, en zij haastten Haman tot den maaltijd te brengen, dien Esther bereid had. |
Esther 7:1 | Toen de koning met Haman gekomen was, om te drinken met de koningin Esther; |
Esther 7:8 | Toen de koning wederkwam uit den hof van het paleis in het huis van den maaltijd des wijns, zo was Haman gevallen op het bed, waarop Esther was. Toen zeide de koning: Zou hij ook wel de koningin verkrachten bij mij in het huis? Het woord ging uit des konings mond, en zij bedekten Hamans aangezicht. |
Esther 9:25 | Maar als zij voor den koning gekomen was, heeft hij door brieven bevolen, dat zijn boze gedachte, die hij gedacht had over de Joden, op zijn hoofd zou wederkeren; en men heeft hem en zijn zonen aan de galg gehangen. |
Job 1:4 | En zijn zonen gingen, en maakten maaltijden in ieders huis op zijn dag; en zij zonden henen, en nodigden hun drie zusteren, om met hen te eten en te drinken. |
Job 1:12 | En de HEERE zeide tot den satan: Zie, al wat hij heeft, zij in uw hand; alleen aan hem strek uw hand niet uit. En de satan ging uit van het aangezicht des HEEREN. |
Job 3:14 | Met de koningen en raadsheren der aarde, die voor zich woeste plaatsen bebouwden; |
Job 3:15 | Of met de vorsten, die goud hadden, die hun huizen met zilver vervulden. |
Job 5:23 | Want met de stenen des velds zal uw verbond zijn, en het gedierte des velds zal met u bevredigd zijn. |
Job 9:2 | Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God? |
Job 9:3 | Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden. |
Job 9:14 | Hoeveel te min zal ik Hem antwoorden, [en] mijn woorden uitkiezen tegen Hem? |
Job 9:26 | Zij zijn voorbijgevaren met jachtschepen; gelijk een arend naar het aas toevliegt. |