H5973 עִם
met, bij

Bijbelteksten

Job 27:11Ik zal ulieden leren van de hand Gods; wat bij den Almachtige is, zal ik niet verhelen.
Job 27:13Dit is het deel des goddelozen mensen bij God, en de erve der tirannen, [die] zij van den Almachtige ontvangen zullen.
Job 28:4Breekt er een beek door, bij dengene, die daar woont, [de wateren] vergeten zijnde van den voet, worden van den mens uitgeput, [en] gaan weg.
Job 29:18En ik zeide: Ik zal in mijn nest den geest geven, en ik zal de dagen vermenigvuldigen als het zand.
Job 30:1Maar nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben, om bij de honden mijner kudde te stellen.
Job 31:5Zo ik met ijdelheid omgegaan heb, en mijn voet gesneld heeft tot bedriegerij;
Job 33:29Zie, dit alles werkt God twee- [of] driemaal met een man;
Job 34:8En gaat over weg in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt met goddeloze lieden.
Job 34:9Want hij heeft gezegd: Het baat een man niet, als hij welbehagen heeft aan God.
Job 34:33Zal het van u zijn, hoe Hij iets vergelden zal, dewijl gij [Hem] versmaadt? Zoudt gij dan verkiezen, en niet ik? Wat weet gij dan? Spreek.
Job 35:4Ik zal u antwoord geven, en uw vrienden met u.
Job 36:4Want voorwaar, mijn woorden zullen geen valsheid zijn; een, die oprecht is van gevoelen, is bij u.
Job 37:18Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, die vast zijn, als een gegoten spiegel?
Job 39:35Is het twisten met den Almachtige onderrichten? Wie God bestraft, die antwoorde daarop.
Job 40:10Zie nu Behemoth, welken Ik gemaakt heb nevens u; hij eet hooi, gelijk een rund.
Job 40:23Zal hij een verbond met u maken? Zult gij hem aannemen tot een eeuwigen slaaf?
Job 42:8Daarom neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.
Job 42:11Ook kwamen tot hem al zijn broeders, en al zijn zusters, en allen, die hem te voren gekend hadden, en aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden hem, en vertroostten hem over al het kwaad, dat de HEERE over hem gebracht had; en zij gaven hem een iegelijk een stuk gelds, een iegelijk ook een gouden voorhoofdsiersel.
Psalm 18:24Maar ik was oprecht bij Hem, en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid.
Psalm 18:26Bij den goedertierene houdt Gij U goedertieren, bij den oprechten man houdt Gij U oprecht.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel