H7969 שָׁלוֹשׁ
thirteenth +, three, third, thirteen +,

Bijbelteksten

1 Kronieken 7:6[De kinderen] van Benjamin waren Bela, en Becher, en Jediael; drie.
1 Kronieken 10:6Alzo stierf Saul en zijn drie zonen; ook zijn ganse huis is tegelijk gestorven.
1 Kronieken 11:11Dezen nu zijn van het getal der helden, die David had: Jasobam, de zoon van Hachmoni, was het hoofd der dertigen, die zijn spies tegen driehonderd opheffende, hen op eenmaal versloeg.
1 Kronieken 11:12En na hem was Eleazar, de zoon van Dodo, de Ahohiet; hij was onder die drie helden.
1 Kronieken 11:15En drie uit de dertig hoofden togen af naar den rotssteen tot David in de spelonk van Adullam; en het leger der Filistijnen had zich gelegerd in het dal Refaim.
1 Kronieken 11:18Toen braken die drie door het leger der Filistijnen, en putten water uit Bethlehems bornput, die onder de poort is, en zij droegen het en brachten het tot David. Doch David wilde het niet drinken, maar hij goot het uit voor den HEERE;
1 Kronieken 11:19En hij zeide: Dat late mijn God verre van mij zijn, van zulks te doen! Zou ik het bloed dezer mannen drinken? Met gevaar huns levens, ja, met gevaar huns levens hebben zij dat gebracht. En hij wilde het niet drinken. Dit deden de drie helden.
1 Kronieken 11:20Abisai nu, de broeder van Joab, was ook het hoofd van drie; en hij, verheffende zijn spies tegen driehonderd, versloeg hen; alzo had hij een naam onder die drie.
1 Kronieken 11:21Uit die drie was hij geeerd boven de twee; daarom werd hij hun tot een overste; maar hij kwam tot aan de [eerste] drie niet.
1 Kronieken 11:24Deze dingen deed Benaja, de zoon van Jojada; dies had hij een naam onder die drie helden.
1 Kronieken 11:25Ziet, hij was de heerlijkste van die dertig; nochtans kwam hij tot aan de drie niet. En David stelde hem over zijn trawanten.
1 Kronieken 12:27En Jehojada was overste der Aaronieten; en met hem waren er drie duizend en zevenhonderd.
1 Kronieken 12:29En van de kinderen van Benjamin, de broederen van Saul, drie duizend; want tot nog toe waren er velen van hen, die het met het huis van Saul hielden;
1 Kronieken 12:39En zij waren daar bij David drie dagen lang, etende en drinkende; want hun broeders hadden voor hen [wat] toebereid.
1 Kronieken 13:14Alzo bleef de ark Gods bij het huisgezin van Obed-edom, in zijn huis, drie maanden; en de HEERE zegende het huis van Obed-edom, en alles, wat hij had.
1 Kronieken 21:10Ga heen, en spreek tot David, zeggende: Aldus zegt de HEERE: Drie dingen leg Ik u voor; kies u een uit die, dat Ik u doe.
1 Kronieken 21:12Of drie jaren honger, of drie maanden verteerd te worden voor het aangezicht uwer wederpartij, en dat het zwaard uwer vijanden u achterhale; of drie dagen het zwaard des HEEREN, dat is, de pestilentie in het land, en een verdervenden engel des HEEREN in al de landpalen van Israel? Zo zie nu toe, wat antwoord ik Dien zal wedergeven, Die mij gezonden heeft.
1 Kronieken 23:8De kinderen van Ladan waren [dezen]: Jehiel, het hoofd, en Zetham, en Joel; drie.
1 Kronieken 23:9De kinderen van Simei waren Selomith, en Haziel, en Haran, drie; dezen waren de hoofden der vaderen van Ladan.
1 Kronieken 23:23De kinderen van Musi waren Maheli, en Eder, en Jeremoth; drie.

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs