2 Koningen 21:19 | Amon was twee en twintig jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Mesullemet, een dochter van Haruz van Jotba. |
2 Koningen 23:12 | Verder de altaren die op het dak der opperzaal van Achaz waren, die de koningen van Juda gemaakt hadden, mitsgaders de altaren, die Manasse in de twee voorhoven van het huis des HEEREN gemaakt had, brak de koning af; en hij verbrijzelde ze van daar, en wierp het stof daarvan in de beek Kidron. |
2 Koningen 25:16 | De twee pilaren, de ene zee, en de stellingen, die Salomo voor het huis des HEEREN gemaakt had; het koper van al deze vaten was zonder gewicht. |
2 Koningen 25:27 | Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief. |
1 Kronieken 1:19 | Aan Heber nu zijn twee zonen geboren; de naam des enen was Peleg, omdat in zijn dagen het aardrijk verdeeld is, en de naam zijns broeders was Joktan. |
1 Kronieken 4:5 | Asschur nu, de vader van Thekoa, had twee vrouwen, Hela en Naara. |
1 Kronieken 6:63 | De kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, hadden van den stam van Ruben, en van den stam van Gad, en van den stam van Zebulon, bij het lot, twaalf steden. |
1 Kronieken 7:2 | De kinderen van Thola nu waren Uzzi, en Refaja, en Jeriel, en Jachmai, en Jibsam, en Samuel; hoofden van de huizen hunner vaderen, van Thola, kloeke helden in hun geslachten; hun getal was in de dagen van David twee en twintig duizend en zeshonderd. |
1 Kronieken 7:7 | En de kinderen van Bela waren Ezbon, en Uzzi, en Uzziel, en Jerimoth, en Iri; vijf hoofden in de huizen der vaderen, kloeke helden; die, in geslachtsregisters gesteld zijnde, waren twee en twintig duizend en vier en dertig. |
1 Kronieken 9:22 | Allen, die uitgelezen waren tot poortiers aan de dorpelen, waren tweehonderd en twaalf. Dezen waren in het geslachtsregister gesteld naar hun dorpen. David en Samuel, de ziener, hadden hen in hun ambt bevestigd. |
1 Kronieken 11:21 | Uit die drie was hij geeerd boven de twee; daarom werd hij hun tot een overste; maar hij kwam tot aan de [eerste] drie niet. |
1 Kronieken 11:22 | Benaja, de zoon van Jojada, de zoon eens dapperen mans van Kabzeel, was groot van daden; hij versloeg twee sterke leeuwen van Moab; ook ging hij af, en versloeg een leeuw in het midden des kuils, in den sneeuwtijd. |
1 Kronieken 12:28 | En Zadok was een jongeling, een kloek held; en uit zijns vaders huis waren twee en twintig oversten; |
1 Kronieken 15:10 | Uit de kinderen van Uzziel was Amminadab overste, en zijn broederen waren honderd en twaalf. |
1 Kronieken 18:5 | En de Syriers van Damaskus kwamen, om Hadar-ezer, den koning van Zoba, te helpen; maar David sloeg van de Syriers twee en twintig duizend man. |
1 Kronieken 19:7 | Zodat zij zich huurden twee en dertig duizend wagenen; en de koning van Maacha en zijn volk kwamen en legerden zich voor Medeba; ook vergaderden de kinderen Ammons uit hun steden, en zij kwamen ten strijde. |
1 Kronieken 24:12 | Het elfde voor Eljasib, het twaalfde voor Jakim, |
1 Kronieken 24:17 | Het een en twintigste voor Jachin, het twee en twintigste voor Gamul, |
1 Kronieken 25:9 | Het eerste lot nu ging uit voor Asaf, [namelijk] voor Jozef. Het tweede voor Gedalja; hij en zijn broederen, en zijn zonen, waren twaalf. |
1 Kronieken 25:10 | Het derde voor Zakkur; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. |