Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
nāgar, ww.; TWOT 1295; I) vergelijk het Aram. נְגַר "vloeien, stromen, verdragen", Syr. נֽגַר "was lang in tijd" (E. Klein, p. 404); II) PBH afgeleid van Aram. נַגָּר van Aram. en Syr. נַגָּרָא, overgenomen van Akkad. naggaru. Het Arab. najjār is een Aram. leenwoord (E. Klein, p. 404).
I) wegstromen, vloeien (Job 20:28; Klaagl. 3:49; Ezech. 35:5), uitstorten (2 Sam. 14:14; Ps. 63:11; Jer. 18:21; Mi. 1:4, 6); Ivr. uitgegoten, stromend (J. Pimentel, p. 287);
II) 1) PBH bezig houden met timmerwerk (E. Klein, p. 404), i.e. een timmerman; 1b) נַגָּר PBH Ivr. timmerman (Jastrow נְגַר; E. Klein, p. 404; J. Pimentel, p. 287); 1c) PBH een bewerker van steen als verklaring voor de vogel דּוּכִיפַת H1744 (Talmoed, Gittin 86b); 2) In de Talmoed metaforisch voor een bekwaam gebruiker van het woord van God (Bab. Talmoed, Tract. Abodah Zarah, hfd. 3–5). Op basis hiervan zijn er enige theorieën dat het Griekse τέκτων G5045 (Mat. 13:55; Mark. 6:3 †) eenzelfde betekenis zou hebben (Géza Vermès, "Jesus the Carpenter" in Jesus the Jew: A Historian's Reading of the Gospels, p. 21–22; A.N. Wilson, Jesus, p. 82) echter hier zijn geen aanwijzingen voor omdat dit woord niet in het Aram. in die betekenis wordt gebruikt ten tijde van het NT (Martin McNamara, Targum and New Testament: Collected Essays, p. 207), alleen in enkele poëtische Griekse werken wordt het metaforisch gebruikt (Euripides Tragicus “Medea” 409; Aeschylus Tragicus “Supplices” 594; Crates Comicus 39; etc.);