Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
qešet, zn. vrl.; TWOT 2093;
1) boog (Gen. 27:3; 48:22; 49:24); 1a) om mee te schieten (Gen. 21:16; 1 Sam. 31:3); 1b) בֶן־קָ֑שֶׁת zoon van de boog, pijl (Job 41:19); 2) regenboog (Gen. 9:13-14, 16); 3) קֹשֶׁט H7189 waarheid (Ps. 60:6; Spr. 22:21), (wegens) de schutters (P. Broers, p. 335).