Jeremia 50:39 | Daarom zo zullen de wilde dieren der woestijnen met de wilde dieren der eilanden [daarin] wonen; ook zullen de jonge struisen daarin wonen; en men zal er geen verblijf meer hebben in eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht. |
Jeremia 51:43 | Haar steden zijn geworden tot verwoesting, een dor land en wildernis; een land, waarin niemand woont, en waar geen mensenkind doorgaat. |
Klaagliederen 4:3 | [Gimel.] Zelfs laten de zeekalveren de borsten neder, zij zogen hun welpen; [maar] de dochter mijns volks is als een wrede geworden, gelijk de struisen in de woestijn. |
Klaagliederen 4:19 | [Koph.] Onze vervolgers zijn sneller geweest dan de arenden des hemels; zij hebben ons op de bergen hittiglijk vervolgd, in de woestijn hebben zij ons lagen gelegd. |
Klaagliederen 5:9 | Wij moeten ons brood met gevaar onzes levens halen, vanwege het zwaard der woestijn. |
Ezechiel 6:6 | In al uw woningen zullen de steden verwoest en de hoogten tot wildernis worden, opdat uw altaren woest en eenzaam zijn, en uw drekgoden verbroken worden en ophouden, en uw zonnebeelden afgehouwen, en uw werken uitgedelgd worden. |
Ezechiel 6:14 | Daarom zal Ik Mijn hand over hen uitstrekken, en zal het land woest maken, ja, woester dan de woestijn naar Diblath henen, in al hun woningen; en zij zullen bevinden, dat Ik de HEERE ben. |
Ezechiel 12:20 | En de bewoonde steden zullen woest worden, en het land zal een wildernis zijn; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben. |
Ezechiel 19:13 | En nu is hij geplant in een woestijn, in een dor en dorstig land. |
Ezechiel 20:10 | En Ik voerde hen uit Egypteland, en bracht hen in de woestijn. |
Ezechiel 20:13 | Maar het huis Israels werd wederspannig tegen Mij in de woestijn; zij wandelden in Mijn inzettingen niet, en verwierpen Mijn rechten; dewelke, zo ze een mens doet, zal [hij] door dezelve leven; en zij ontheiligden Mijn sabbatten zeer, dat Ik zeide, Mijn grimmigheid te zullen uitgieten over hen in de woestijn, om hen te verdoen. |
Ezechiel 20:15 | Evenwel hief Ik ook Mijn hand op tot hen in de woestijn, dat Ik hen niet zou brengen in het land, dat Ik [hun] gegeven had, vloeiende van melk en honig, hetwelk het sieraad is van alle landen; |
Ezechiel 20:17 | Doch Mijn oog verschoonde hen, dat Ik hen niet verdierf, en geen voleinding met hen maakte in de woestijn. |
Ezechiel 20:18 | Maar Ik zeide tot hun kinderen in de woestijn: Wandelt niet in de inzettingen uwer vaderen, en onderhoudt hun rechten niet, en verontreinigt u niet met hun drekgoden. |
Ezechiel 20:21 | Maar die kinderen waren [ook] wederspannig tegen Mij; zij wandelden niet in Mijn inzettingen, en Mijn rechten namen zij niet waar, om die te doen; dewelke, zo ze een mens doet, zal [hij] door dezelve leven; zij ontheiligden Mijn sabbatten, dat Ik zeide, Mijn grimmigheid te zullen uitgieten over hen, volbrengende Mijn toorn tegen hen in de woestijn. |
Ezechiel 20:23 | Ik hief ook Mijn hand tot hen op in de woestijn, dat Ik hen verspreiden zou onder de heidenen, en hen verstrooien in de landen; |
Ezechiel 20:35 | Daartoe zal Ik u brengen in de woestijn der volken, en Ik zal met u aldaar rechten, aangezicht aan aangezicht; |
Ezechiel 20:36 | Gelijk als Ik gerecht heb met uw vaderen in de woestijn van Egypteland, alzo zal Ik met u rechten, spreekt de Heere HEERE. |
Ezechiel 23:42 | Als nu het geruis der menigte daarop stil was, zo [zonden zij] tot mannen uit de menigte der mensen, [en] daar werden wijnzuipers aangebracht uit de woestijn; die deden armringen aan haar handen, en een sierlijke kroon op haar hoofden. |
Ezechiel 29:5 | En Ik zal u verlaten in de woestijn, u en al den vis uwer rivieren; op het open veld zult gij vallen; gij zult niet verzameld noch vergaderd worden; aan het gedierte der aarde en aan het gevogelte des hemels heb Ik u ter spijze gegeven. |