Leviticus 6:2 | Als een mens gezondigd, en tegen den HEERE door overtreding overtreden zal hebben, dat hij aan zijn naaste zal gelogen hebben van hetgeen hem in bewaring gegeven, of ter hand gesteld was, of van roof, of [dat] hij met geweld zijn naaste onthoudt; |
Leviticus 11:30 | En de zwijnegel, en de krokodil, en de hagedis, en de slak, en de mol; |
Leviticus 11:42 | Al wat op zijn buik gaat, en al wat gaat op zijn vier [voeten], of al wat vele voeten heeft, onder alle kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, die zult gij niet eten, want zij zijn een verfoeisel. |
Leviticus 13:33 | Zo zal hij zich scheren laten; maar de schurftheid zal hij niet scheren; en de priester zal hem, die de schurftheid heeft, andermaal zeven dagen doen opsluiten. |
Numeri 3:16 | En Mozes telde hen naar het bevel des HEEREN, gelijk hem geboden was. |
Numeri 10:34 | En de wolk des HEEREN was des daags over hen, als zij uit het leger verreisden. |
Numeri 10:36 | En als zij rustte, zeide hij: Kom weder, HEERE! [tot] de tien duizenden der duizenden van Israel! |
Numeri 13:30 | Toen stilde Kaleb het volk voor Mozes, en zeide: Laat ons vrijmoedig optrekken, en dat erfelijk bezitten; want wij zullen dat voorzeker overweldigen! |
Numeri 14:17 | Nu dan, laat toch de kracht des HEEREN groot worden, gelijk als Gij gesproken hebt, zeggende: |
Numeri 24:5 | Hoe goed zijn uw tenten, Jakob! uw woningen, Israël! |
Numeri 25:11 | Pinehas, de zoon van Eleazar, den zoon van Aaron, den priester, heeft Mijn grimmigheid van over de kinderen Israels afgewend, dewijl hij Mijn ijver geijverd heeft in het midden derzelve, zodat Ik de kinderen Israels in Mijn ijver niet vernield heb. |
Numeri 25:12 | Daarom spreek: Zie, Ik geef hem Mijn verbond des vredes. |
Numeri 27:5 | En Mozes bracht haar rechtzaak voor het aangezicht des HEEREN. |
Deuteronomium 2:33 | En de HEERE, onze God, gaf hem voor ons aangezicht; en wij sloegen hem, en zijn zonen, en al zijn volk. |
Deuteronomium 3:11 | Want Og, de koning van Bazan, was alleen van de overigen der reuzen overgebleven; ziet, zijn bedstede, zijnde een bedstede van ijzer, is zij niet te Rabba der kinderen Ammons? Negen ellen is haar lengte, en vier ellen haar breedte, naar eens mans elleboog. |
Deuteronomium 6:4 | Hoor, Israël! de HEERE, onze God, is een enig HEERE! |
Deuteronomium 9:24 | Wederspannig zijt gij geweest tegen den HEERE, van de dag af, dat ik u gekend heb. |
Deuteronomium 11:21 | Opdat uw dagen, en de dagen uwer kinderen, in het land, dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft hun te geven, vermenigvuldigen, gelijk de dagen des hemels op de aarde. |
Deuteronomium 18:13 | Oprecht zult gij zijn met den HEERE, uw God. |
Deuteronomium 22:6 | Wanneer voor uw aangezicht een vogelnest op den weg voorkomt, in enigen boom, of op de aarde, met jongen of eieren, en de moeder zittende op de jongen of op de eieren, zo zult gij de moeder met de jongen niet nemen. |