Mattheus 19:25 | Zijn discipelen nu, [dit] horende, werden zeer verslagen, zeggende: Wie kan dan zalig worden? |
Mattheus 20:17 | En Jezus, opgaande naar Jeruzalem, nam tot Zich de twaalf discipelen alleen op de weg, en zeide tot hen: |
Mattheus 21:6 | En de discipelen heengegaan zijnde, en gedaan hebbende, gelijk Jezus hun bevolen had, |
Mattheus 24:1 | En Jezus ging uit en vertrok van den tempel; en Zijn discipelen kwamen bij Hem, om Hem de gebouwen des tempels te tonen. |
Mattheus 26:20 | En als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalven. |
Mattheus 26:36 | Toen ging Jezus met hen in een plaats genaamd Gethsemane, en zeide tot de discipelen: Zit hier neder, totdat Ik heenga, en aldaar zal gebeden hebben. |
Mattheus 26:40 | En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet een uur met Mij waken? |
Mattheus 26:45 | Toen kwam Hij tot Zijn discipelen, en zeide tot hen: Slaapt [nu] voort, en rust; ziet, de ure is nabij gekomen, en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren. |
Markus 1:16 | En wandelende bij de Galilese zee, zag Hij Simon en Andreas, zijn broeder, werpende het net in de zee (want zij waren vissers); |
Markus 1:19 | En van daar een weinig voortgegaan zijnde, zag Hij Jakobus, den [zoon] van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder, en dezelven in het schip hun netten vermakende. |
Markus 2:14 | En voorbijgaande zag Hij Levi, [den zoon] van Alfeus, zitten in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem. |
Markus 3:7 | En Jezus vertrok met Zijn discipelen naar de zee; en Hem volgde een grote menigte van Galilea, en van Judea. |
Markus 3:14 | En Hij stelde er twaalf, opdat zij met Hem zouden zijn, en opdat Hij dezelve zou uitzenden om te prediken; |
Markus 6:1 | En Hij ging van daar weg, en kwam in Zijn vaderland, en Zijn discipelen volgden Hem. |
Markus 6:35 | En als het nu laat op den dag geworden was, kwamen Zijn discipelen tot Hem, en zeiden: Deze plaats is woest, en het is nu laat op den dag; |
Markus 6:41 | En als Hij de vijf broden en de twee vissen genomen had, zag Hij op naar den hemel, zegende en brak de broden, en gaf ze Zijn discipelen, opdat zij ze hun zouden voorleggen, en de twee vissen deelde Hij voor allen. |
Markus 7:5 | Daarna vraagden Hem de Farizeen en de Schriftgeleerden: Waarom wandelen Uw discipelen niet naar de inzetting der ouden, maar eten het brood met ongewassen handen? |
Markus 9:28 | En als Hij in huis gegaan was, vraagden Hem Zijn discipelen alleen: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen? |
Markus 14:10 | En Judas Iskariot, een van de twaalven, ging heen tot de overpriesters, opdat hij Hem hun zou overleveren. |
Markus 14:13 | En Hij zond twee van Zijn discipelen uit, en zeide tot hen: Gaat henen in de stad, en u zal een mens ontmoeten, dragende een kruik water, volgt dien; |