Genesis 41:39 | Daarna zeide Farao tot Jozef: Naardien dat God u dit alles heeft verkondigd, zo is er niemand [zo] verstandig en wijs, als gij. |
Genesis 41:41 | Voorts sprak Farao tot Jozef: Zie, ik heb u over gans Egypteland gesteld. |
Genesis 41:42 | En Farao nam zijn ring van zijn hand af, en deed hem aan Jozefs hand, en liet hem fijne linnen klederen aantrekken, en legde hem een gouden keten aan zijn hals; |
Genesis 41:44 | En Farao zeide tot Jozef: Ik ben Farao! doch zonder u zal niemand zijn hand of zijn voet opheffen in gans Egypteland. |
Genesis 41:45 | En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paaneah, en gaf hem Asnath, de dochter van Potifera, overste van On, tot een vrouw; en Jozef toog uit door het land van Egypte. |
Genesis 41:46 | Jozef nu was dertig jaren oud, als hij stond voor het aangezicht van Farao, koning van Egypte; en Jozef ging uit van Farao's aangezicht, en hij toog door gans Egypteland. |
Genesis 41:49 | Alzo bracht Jozef zeer veel koren bijeen, als het zand der zee, totdat men ophield te tellen: want daarvan was geen getal. |
Genesis 41:50 | En Jozef werden twee zonen geboren, eer er een jaar des hongers aankwam, die Asnath, de dochter van Potifera, overste van On, hem baarde. |
Genesis 41:51 | En Jozef noemde den naam des eerstgeborenen Manasse; want, [zeide hij], God heeft mij doen vergeten al mijn moeite, en het ganse huis mijns vaders. |
Genesis 41:54 | En de zeven jaren des hongers begonnen aan te komen, gelijk als Jozef gezegd had. En er was honger in al de landen; maar in gans Egypteland was brood. |
Genesis 41:55 | Als nu gans Egypteland hongerde, riep het volk tot Farao om brood; en Farao zeide tot alle Egyptenaren: Gaat tot Jozef, doet wat hij u zegt. |
Genesis 41:56 | Als dan honger over het ganse land was, zo opende Jozef alles, waarin [iets] was, en verkocht aan de Egyptenaren; want de honger werd sterk in Egypteland. |
Genesis 41:57 | En alle landen kwamen in Egypte tot Jozef, om te kopen; want de honger was sterk in alle landen. |
Genesis 42:3 | Toen togen Jozefs tien broederen af, om koren uit Egypte te kopen. |
Genesis 42:4 | Doch Benjamin, Jozefs broeder, zond Jakob niet met zijn broederen; want hij zeide: Opdat hem niet misschien het verderf ontmoete! |
Genesis 42:6 | Jozef nu was regent over dat land; hij verkocht aan al het volk des lands; en Jozefs broederen kwamen, en bogen zich voor hem, [met] de aangezichten ter aarde. |
Genesis 42:7 | Als Jozef zijn broederen zag, zo kende hij hen; maar hij hield zich vreemd jegens hen, en sprak hard met hen, en zeide tot hen: Van waar komt gij? En zij zeiden: Uit het land Kanaan; om spijze te kopen. |
Genesis 42:8 | Jozef dan kende zijn broederen; maar zij kenden hem niet. |
Genesis 42:9 | Toen gedacht Jozef aan de dromen, die hij van hen gedroomd had; en hij zeide tot hen: Gij zijt verspieders, gij zijt gekomen om te bezichtigen, waar het land bloot is. |
Genesis 42:14 | Toen zeide Jozef tot hen: Dat is het, wat ik tot u gesproken heb, zeggende: Gij zijt verspieders! |