2 Koningen 17:33 | Zij vreesden den HEERE, en dienden [ook] hun goden, naar de wijze der volken, van dewelke zij die weggevoerd hadden. |
2 Koningen 17:41 | Maar deze volken vreesden den HEERE, en dienden hun gesneden beelden; ook doen hun kinderen en hun kindskinderen, gelijk als hun vaders gedaan hebben, tot op dezen dag. |
2 Koningen 25:26 | Toen maakte zich al het volk op, van de minste tot den meeste, en de oversten der heiren, en kwamen in Egypte; want zij vreesden voor de Chaldeen. |
1 Kronieken 13:12 | En David vreesde den HEERE te dien dage, zeggende: Hoe zal ik de ark Gods tot mij brengen? |
1 Kronieken 28:20 | En David zeide tot zijn zoon Salomo: Wees sterk, en heb goeden moed, en doe het, vrees niet, en wees niet verslagen; want de HEERE God, mijn God, zal met u zijn; Hij zal u niet begeven, en Hij zal u niet verlaten, totdat gij al het werk tot den dienst van het huis des HEEREN zult volbracht hebben. |
2 Kronieken 19:9 | En hij gebood hun, zeggende: Doet alzo in de vreze des HEEREN, met getrouwheid en met een volkomen hart. |
2 Kronieken 20:15 | En hij zeide: Merkt op, geheel Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem, en gij, koning Josafat! Alzo zegt de HEERE tot ulieden: Vreest gijlieden niet, en wordt niet ontzet vanwege deze grote menigte; want de strijd is niet uwe, maar Gods. |
Nehemia 5:15 | En de vorige landvoogden, die voor mij geweest zijn, hebben het volk bezwaard, en van hen genomen aan brood en wijn, daarna veertig zilveren sikkelen; ook heersten hun jongens over het volk; maar ik heb alzo niet gedaan, om der vreze Gods wil. |
Nehemia 6:16 | En het geschiedde, als al onze vijanden [dit] hoorden, zo vreesden al de heidenen, die rondom ons waren, en zij vervielen zeer in hun ogen; want zij merkten, dat dit werk van onzen God gedaan was. |
Esther 9:3 | En al de oversten der landschappen, en de stadhouders, en de landvoogden, en die het werk des konings deden, verhieven de Joden; want de vreze van Mordechai was op hen gevallen. |
Job 6:14 | Aan hem, die versmolten is, zou van zijn vriend weldadigheid geschieden; of hij zou de vreze des Almachtigen verlaten. |
Job 28:28 | Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. |
Psalm 19:10 | De vreze des HEEREN is rein, bestaande tot in eeuwigheid, de rechten des HEEREN zijn waarheid, samen zijn zij rechtvaardig. |
Psalm 36:2 | De overtreding des goddelozen spreekt in het binnenste van mijn hart: Er is geen vreze Gods voor zijn ogen. |
Psalm 78:53 | Ja, Hij leidde hen zeker, zodat zij niet vreesden; want de zee had hun vijanden overdekt. |
Psalm 111:10 | [Resch.] De vreze des HEEREN is het beginsel der wijsheid; [Schin.] allen, die ze doen, hebben goed verstand; [Thau.] Zijn lof bestaat tot in der eeuwigheid. |
Spreuken 1:29 | Daarom, dat zij de wetenschap gehaat hebben, en de vreze des HEEREN niet hebben verkoren. |
Spreuken 1:33 | Maar die naar Mij hoort, zal zeker wonen, en hij zal gerust zijn van de vreze des kwaads. |
Spreuken 2:5 | Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis van God vinden. |
Spreuken 3:25 | Vrees niet voor haastigen schrik, noch voor de verwoesting der goddelozen, als zij komt. |