Spreuken 8:13 | De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden. |
Spreuken 9:10 | De vreze des HEEREN is het beginsel der wijsheid, en de wetenschap der heiligen is verstand. |
Spreuken 10:24 | De vreze des goddelozen, die zal hem overkomen; maar de begeerte der rechtvaardigen zal [God] geven. |
Spreuken 10:27 | De vreze des HEEREN vermeerdert de dagen; maar de jaren der goddelozen worden verkort. |
Spreuken 14:26 | In de vreze des HEEREN is een sterk vertrouwen, en Hij zal Zijn kinderen een Toevlucht wezen. |
Spreuken 14:27 | De vreze des HEEREN is een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods. |
Spreuken 15:16 | Beter is weinig met de vreze des HEEREN, dan een grote schat, en onrust daarbij. |
Spreuken 15:33 | De vreze des HEEREN is de tucht der wijsheid; en de nederigheid [gaat] voor de eer. |
Spreuken 16:6 | Door goedertierenheid en trouw wordt de misdaad verzoend; en door de vreze des HEEREN wijkt men af van het kwade. |
Spreuken 19:23 | De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. |
Spreuken 22:4 | Het loon der nederigheid, [met] de vreze des HEEREN, is rijkdom, en eer, en leven. |
Spreuken 23:17 | Uw hart zij niet nijdig over de zondaren; maar zijt te allen dage in de vreze des HEEREN. |
Jesaja 11:2 | En op Hem zal de Geest des HEEREN rusten, de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreze des HEEREN. |
Jesaja 11:3 | En Zijn rieken zal zijn in de vreze des HEEREN; en Hij zal naar het gezicht Zijner ogen niet richten; Hij zal ook naar het gehoor Zijner oren niet bestraffen. |
Jesaja 33:6 | En het zal geschieden, dat de vastigheid uwer tijden, de sterkte van [uw] behoudenissen zal zijn wijsheid en kennis; de vreze des HEEREN zal zijn schat zijn. |
Jesaja 41:5 | De eilanden zagen het, en zij vreesden; de einden der aarde beefden; zij naderden en kwamen toe; |
Jeremia 41:18 | Voor het aangezicht der Chaldeen; want zij vreesden voor hunlieder aangezicht, omdat Ismael, de zoon van Nethanja, Gedalia, den zoon van Ahikam, geslagen had, dien de koning van Babel over het land gesteld had. |
Jona 1:5 | Toen vreesden de zeelieden, en riepen een iegelijk tot zijn god, en wierpen de vaten, die in het schip waren, in de zee, om [het] van dezelve te verlichten; maar Jona was nedergegaan aan de zijden van het schip, en lag neder, en was met een diepen slaap bevangen. |
Jona 1:10 | Toen vreesden die mannen [met] grote vreze, en zeiden tot hem: Wat hebt gij dit gedaan? Want de mannen wisten, dat hij van des HEEREN aangezicht vlood; want hij had het hun te kennen gegeven. |
Jona 1:16 | Dies vreesden de mannen den HEERE [met] grote vreeze; en zij slachtten den HEERE slachtoffer, en beloofden geloften. |