Psalm 22:11 | Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God. |
Psalm 27:10 | Want mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de HEERE zal mij aannemen. |
Psalm 35:14 | Ik ging steeds, alsof het een vriend, alsof het mij een broeder geweest ware; ik ging gebukt in het zwart, als een, die over [zijn] moeder treurt. |
Psalm 50:20 | Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder; tegen den zoon uwer moeder geeft gij lastering uit. |
Psalm 51:7 | Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen. |
Psalm 109:14 | De ongerechtigheid zijner vaderen worde gedacht bij den HEERE, en de zonde zijner moeder worde niet uitgedelgd. |
Psalm 113:9 | Die de onvruchtbare doet wonen met een huisgezin, een blijde moeder van kinderen. Hallelujah! |
Spreuken 1:8 | Mijn zoon! hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet; |
Spreuken 4:3 | Want ik was mijns vaders zoon, teder, en een enige voor het aangezicht mijner moeder. |
Spreuken 6:20 | Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. |
Spreuken 10:1 | De spreuken van Salomo. Een wijs zoon verblijdt den vader; maar een zot zoon is zijner moeder droefheid. |
Spreuken 15:20 | Een wijs zoon zal den vader verblijden; maar een zot mens veracht zijn moeder. |
Spreuken 19:26 | Wie den vader verwoest, [of] de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet. |
Spreuken 20:20 | Wie zijn vader of zijn moeder vloekt, diens lamp zal uitgeblust worden in zwarte duisternis. |
Spreuken 23:22 | Hoor naar uw vader, die u gewonnen heeft; en veracht uw moeder niet, als zij oud geworden is. |
Spreuken 28:24 | Wie zijn vader of zijn moeder berooft, en zegt: Het is geen overtreding; die is des verdervenden mans gezel. |
Spreuken 29:15 | De roede, en de bestraffing geeft wijsheid; maar een kind, dat [aan zichzelf] gelaten is, beschaamt zijn moeder. |
Spreuken 30:11 | Daar is een geslacht, dat zijn vader vervloekt, en zijn moeder niet zegent; |
Spreuken 30:17 | Het oog, [dat] den vader bespot, of de gehoorzaamheid der moeder veracht, dat zullen de raven der beek uitpikken, en des arends jongen zullen het eten. |
Spreuken 31:1 | De woorden van den koning Lemuel; de last, waarmede zijn moeder hem onderwees. |