G2476 ἵστημι
doen staan, neerzetten, plaatsen, opstellen (doen)
Handelingen 24:20 | Of dat dezen zelf zeggen of zij enig onrecht in mij gevonden hebben, als ik voor den raad stond; |
Handelingen 24:21 | Dan van dit enig woord, hetwelk ik riep, staande onder hen: Over de opstanding der doden word ik heden van ulieden geoordeeld! |
Handelingen 25:10 | En Paulus zeide: Ik sta voor den rechterstoel des keizers, waar ik geoordeeld moet worden; den Joden heb ik geen onrecht gedaan; gelijk gij ook zeer wel weet. |
Handelingen 25:18 | Over welken de beschuldigers, [hier] staande, geen zaak hebben voorgebracht, waarvan ik vermoedde; |
Handelingen 26:6 | En nu sta ik, en word geoordeeld over de hoop der belofte, die van God tot de vaderen geschied is; |
Handelingen 26:16 | Maar richt u op, en sta op uw voeten; want hiertoe ben Ik u verschenen, om u te stellen tot een dienaar en getuige der dingen, beide die gij gezien hebt en in welke Ik u [nog] zal verschijnen; |
Handelingen 26:22 | Dan, hulp van God verkregen hebbende, sta ik tot op dezen dag, betuigende beiden klein en groot; niets zeggende buiten hetgeen de profeten en Mozes gesproken hebben, dat geschieden zoude: |
Handelingen 27:21 | En als men langen tijd zonder eten geweest was, toen stond Paulus [op] in het midden van hen, en zeide: O mannen, men behoorde mij wel gehoor gegeven te hebben, en van Kreta niet afgevaren te zijn, en dezen hinder en deze schade verhoed te hebben; |
Romeinen 3:31 | Doen wij dan de wet te niet door het geloof? Dat zij verre; maar wij bevestigen de wet. |
Romeinen 5:2 | Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. |
Romeinen 10:3 | Want alzo zij de rechtvaardigheid Gods niet kennen, en hun eigen gerechtigheid zoeken op te richten, zo zijn zij der rechtvaardigheid Gods niet onderworpen. |
Romeinen 11:20 | Het is wel; zij zijn door ongeloof afgebroken, en gij staat door het geloof. Zijt niet hooggevoelende, maar vrees. |
Romeinen 14:4 | Wie zijt gij, die eens anderen huisknecht oordeelt? Hij staat, of hij valt zijn eigen heer; doch hij zal vastgesteld worden, want God is machtig hem vast te stellen. |
1 Corinthiers 7:37 | Doch die vast staat in [zijn] hart, geen noodzaak hebbende, maar macht heeft over zijn eigen wil, en dit in zijn hart besloten heeft, dat hij zijn maagd zal bewaren, die doet wel. |
1 Corinthiers 10:12 | Zo dan, die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle. |
1 Corinthiers 15:1 | Voorts, broeders, ik maak u bekend het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, hetwelk gij ook aangenomen hebt, in hetwelk gij ook staat; |
2 Corinthiers 1:24 | Niet dat wij heerschappij voeren over uw geloof, maar wij zijn medewerkers uwer blijdschap; want gij staat door het geloof. |
2 Corinthiers 13:1 | Dit is de derde maal, [dat] ik tot u kom; in den mond van twee of drie getuigen zal alle woord bestaan. |
Efeziers 6:11 | Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels. |
Efeziers 6:13 | Daarom neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in den bozen dag, en alles verricht hebbende, staande blijven. |