1 Corinthiers 14:12 | Alzo ook gij, dewijl gij ijverig zijt naar geestelijke gaven, zo zoekt dat gij moogt overvloedig zijn tot stichting der Gemeente. |
1 Corinthiers 14:20 | Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. |
1 Corinthiers 14:27 | En zo iemand een [vreemde] taal spreekt, [dat] het door twee, of ten meeste drie [geschiede], en bij beurte; en dat een het uitlegge. |
1 Corinthiers 14:28 | Maar indien er geen uitlegger is, dat hij zwijge in de Gemeente; doch dat hij tot zichzelven spreke, en tot God. |
1 Corinthiers 14:29 | En dat twee of drie profeten spreken, en dat de anderen oordelen. |
1 Corinthiers 14:30 | Doch indien een ander, die er zit, [iets] geopenbaard is, dat de eerste zwijge. |
1 Corinthiers 14:34 | Dat uw vrouwen in de Gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar [bevolen] onderworpen te zijn, gelijk ook de wet zegt. |
1 Corinthiers 14:35 | En zo zij iets willen leren, laat haar te huis haar eigen mannen vragen; want het staat lelijk voor de vrouwen, dat zij in de Gemeente spreken. |
1 Corinthiers 14:37 | Indien iemand meent een profeet te zijn, of geestelijke, die erkenne, dat, hetgeen ik u schrijf, des Heeren geboden zijn. |
1 Corinthiers 14:38 | Maar zo iemand onwetend is, die zij onwetend. |
1 Corinthiers 14:39 | Zo dan, broeders, ijvert om te profeteren, en verhindert niet in [vreemde] talen te spreken. |
1 Corinthiers 15:34 | Waakt op rechtvaardiglijk, en zondigt niet. Want sommigen hebben de kennis van God niet. Ik zeg het u tot schaamte. |
1 Corinthiers 16:2 | Op elken eersten [dag] der week, leggen een iegelijk van u [iets] bij zichzelven weg, vergaderende een schat, naar dat hij welvaren verkregen heeft; opdat de verzamelingen alsdan niet [eerst] geschieden, wanneer ik gekomen zal zijn. |
1 Corinthiers 16:10 | Zo nu Timotheus komt, ziet, dat hij buiten vreze bij u zij; want hij werkt het werk des Heeren, gelijk als ik. |
1 Corinthiers 16:13 | Waakt, staat in het geloof, houdt u mannelijk, zijt sterk. |
1 Corinthiers 16:18 | Want zij hebben mijn geest verkwikt, en [ook] den uwen. Erkent dan de zodanigen. |
2 Corinthiers 13:5 | Onderzoekt uzelven, of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven. Of kent gij uzelven niet, dat Jezus Christus in u is? tenzij dat gij enigszins verwerpelijk zijt. |
2 Corinthiers 13:11 | Voorts, broeders, zijt blijde, wordt volmaakt, zijt getroost, zijt eensgezind, leeft in vrede; en de God der liefde en des vredes zal met u zijn. |
Galaten 3:7 | Zo verstaat gij dan, dat degenen, die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. |
Galaten 4:21 | Zegt mij, gij, die onder de wet wilt zijn, hoort gij de wet niet? |