Titus 1:11 | Welken men moet den mond stoppen, die gehele huizen verkeren, lerende wat niet behoort, om vuil gewins wil. |
Titus 2:6 | Vermaan den jongen [mannen] insgelijks, dat zij matig zijn. |
Titus 2:8 | Het woord gezond [en] onverwerpelijk, opdat degene, die daartegen is, beschaamd worde, en niets kwaads hebbe van ulieden te zeggen. |
Titus 3:1 | Vermaan hen, dat zij aan de overheden en machten onderdanig zijn, dat zij [hun] gehoorzaam zijn, dat zij tot alle goed werk bereid zijn; |
Titus 3:2 | Dat zij niemand lasteren, geen vechters zijn, [maar] bescheiden zijn, alle zachtmoedigheid bewijzende jegens alle mensen. |
Filemon 1:8 | Daarom, hoewel ik grote vrijmoedigheid heb in Christus, om u te bevelen, hetgeen betamelijk is; |
Filemon 1:13 | Denwelken ik wel had willen bij mij behouden, opdat hij mij voor u dienen zou in de banden des Evangelies. |
Hebreeen 1:14 | Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden, om dergenen wil, die de zaligheid beerven zullen? |
Hebreeen 2:1 | Daarom moeten wij ons te meer houden aan hetgeen [van ons] gehoord is, opdat wij niet te eniger tijd doorvloeien. |
Hebreeen 2:11 | Want en Hij, Die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit een; om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen. |
Hebreeen 2:15 | En verlossen zou al degenen, die met vreze des doods, door al [hun] leven, der dienstbaarheid onderworpen waren. |
Hebreeen 5:2 | Die behoorlijk medelijden kan hebben met de onwetenden en dwalenden, overmits hij ook zelf met zwakheid omvangen is; |
Hebreeen 5:3 | En om derzelver [zwakheid] wil moet hij gelijk voor het volk, alzo ook voor zichzelven, offeren voor de zonden. |
Hebreeen 5:7 | Die in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen tot Dengene, Die Hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreze, |
Hebreeen 5:11 | Van Denwelken wij hebben vele dingen, en zwaar om te verklaren, te zeggen, dewijl gij traag om te horen geworden zijt. |
Hebreeen 5:12 | Want gij, daar gij leraars behoordet te zijn vanwege den tijd, hebt wederom van node, dat men u lere, welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden, [als] die melk van node hebben, en niet vaste spijze. |
Hebreeen 6:6 | En afvallig worden, [die, zeg ik,] wederom te vernieuwen tot bekering, als welke zichzelven den Zoon van God wederom kruisigen en openlijk te schande maken. |
Hebreeen 7:5 | En die uit de kinderen van Levi het priesterdom ontvangen, hebben wel bevel om tienden te nemen van het volk, naar de wet, dat is, van hun broederen, hoewel die uit de lenden van Abraham voortgekomen zijn. |
Hebreeen 7:23 | En genen zijn wel vele priesters geworden, omdat zijn door den dood verhinderd werden altijd te blijven; |
Hebreeen 7:24 | Maar Deze, omdat Hij in der eeuwigheid blijft, heeft een onvergankelijk Priesterschap; |