H120 אָדָם
mens, menselijk wezen, lieden, mensheid, man, mannen, Mensenkind
Spreuken 28:28 | Als de goddelozen opkomen, verbergt zich de mens; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen de rechtvaardigen. |
Spreuken 29:23 | De hoogmoed des mensen zal hem vernederen; maar de nederige van geest zal de eer vasthouden. |
Spreuken 29:25 | De siddering des mensen legt een strik; maar die op den HEERE vertrouwt, zal in een hoog vertrek gesteld worden. |
Spreuken 30:2 | Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan iemand; en ik heb geen mensenverstand; |
Spreuken 30:14 | Een geslacht, welks tanden zwaarden, en welks baktanden messen zijn, om de ellendigen van de aarde en de nooddruftigen van onder de mensen te verteren. |
Prediker 1:3 | Wat voordeel heeft de mens van al zijn arbeid, dien hij arbeidt onder de zon? |
Prediker 1:13 | En ik begaf mijn hart om met wijsheid te onderzoeken, en na te speuren al wat er geschiedt onder den hemel. Deze moeilijke bezigheid heeft God den kinderen der mensen gegeven, om zich daarin te bekommeren. |
Prediker 2:3 | Ik heb in mijn hart nagespeurd, om mijn vlees op te houden in den wijn, (nochtans leidende mijn hart in wijsheid) en om de dwaasheid vast te houden, totdat ik zou zien wat den kinderen der mensen het best ware, dat zij doen zouden onder den hemel, [gedurende] het getal der dagen huns levens. |
Prediker 2:8 | Ik vergaderde mij ook zilver en goud, en kleinoden der koningen en der landschappen; ik bestelde mij zangers en zangeressen, en wellustigheden der mensenkinderen, snarenspel, ja, allerlei snarenspel. |
Prediker 2:12 | Daarna wendde ik mij, om te zien wijsheid, ook onzinnigheden en dwaasheid; want hoe zou een mens, die den koning nakomen zal, [doen] hetgeen alrede gedaan is? |
Prediker 2:18 | Ik haatte ook al mijn arbeid, dien ik bearbeid had onder de zon, dat ik dien zou achterlaten aan een mens, die na mij wezen zal. |
Prediker 2:21 | Want er is een mens, wiens arbeid in wijsheid, en in wetenschap, en in geschikkelijkheid is; nochtans zal hij die overgeven tot zijn deel, aan een mens, die daaraan niet gearbeid heeft. Dit is ook ijdelheid en een groot kwaad. |
Prediker 2:22 | Wat heeft toch die mens van al zijn arbeid, en van de kwellingen zijns harten, dien hij is bearbeidende onder de zon? |
Prediker 2:24 | Is het [dan] niet goed voor den mens, dat hij ete en drinke, en dat hij zijn ziel het goede doe genieten in zijn arbeid? Ik heb ook gezien, dat zulks van de hand Gods is. |
Prediker 2:26 | Want Hij geeft wijsheid, en wetenschap, en vreugde den mens, die goed is voor Zijn aangezicht; maar den zondaar geeft Hij bezigheid om te verzamelen en te vergaderen, opdat hij het geve dien, die goed is voor Gods aangezicht. Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes. |
Prediker 3:10 | Ik heb gezien de bezigheid, die God den kinderen der mensen gegeven heeft, om zichzelven daarmede te bekommeren. |
Prediker 3:11 | Hij heeft ieder ding schoon gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat een mens het werk, dat God gemaakt heeft, kan uitvinden, van het begin tot het einde toe. |
Prediker 3:13 | Ja ook, dat ieder mens ete en drinke, en het goede geniete van al zijn arbeid, [Dit] is een gave Gods. |
Prediker 3:18 | Ik zeide in mijn hart van de positie der mensenkinderen, dat God hen zal verklaren, en dat zij zullen zien, dat zij [als] de beesten zijn aan zichzelven. |
Prediker 3:19 | Want wat den kinderen der mensen wedervaart, dat wedervaart ook den beesten; en enerlei wedervaart hun [beiden]; gelijk die sterft, alzo sterft deze, en zij allen hebben enerlei adem, en de uitnemendheid der mensen boven de beesten is geen; want allen zijn zij ijdelheid. |