H120 אָדָם
mens, menselijk wezen, lieden, mensheid, man, mannen, Mensenkind

Bijbelteksten

Spreuken 19:3De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen.
Spreuken 19:11Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan.
Spreuken 19:22De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man.
Spreuken 20:6Elk van de menigte der mensen roept zijn weldadigheid uit; maar wie zal een recht trouwen man vinden?
Spreuken 20:24De treden des mans zijn van den HEERE; hoe zou dan een mens zijn weg verstaan?
Spreuken 20:25Het is een strik des mensen, dat hij het heilige verslindt, en na [gedane] geloften, onderzoek te doen.
Spreuken 20:27De ziel des mensen is een lamp des HEEREN, doorzoekende al de binnenkameren des buiks.
Spreuken 21:16Een mens, die van den weg des verstands afdwaalt, zal in de gemeente der doden rusten.
Spreuken 21:20In des wijzen woning is een gewenste schat, en olie; maar een zot mens verslindt zulks.
Spreuken 23:28Ook loert zij als een rover; en zij vermenigvuldigt de trouwelozen onder de mensen.
Spreuken 24:9De gedachte der dwaasheid is zonde; en een spotter is den mens een gruwel.
Spreuken 24:12Wanneer gij zegt: Ziet, wij weten dat niet; zal Hij, Die de harten weegt, [dat] niet merken? En Die uwe ziel gadeslaat, zal Hij het niet weten? Want Hij zal den mens vergelden naar zijn werk.
Spreuken 24:30Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en voorbij den wijngaard van een verstandeloos mens;
Spreuken 27:19Gelijk [in het] water het aangezicht is tegen het aangezicht, alzo is des mensen hart tegen den mens.
Spreuken 27:20De hel en het verderf worden niet verzadigd; alzo worden de ogen des mensen niet verzadigd.
Spreuken 28:2Om de overtreding des lands zijn deszelfs vorsten vele; maar om verstandige [en] wetende mensen zal insgelijks verlenging wezen.
Spreuken 28:12Als de rechtvaardigen opspringen van vreugde, is er grote heerlijkheid; maar als de goddelozen opkomen, wordt de mens nauw gezocht.
Spreuken 28:14Welgelukzalig is de mens, die geduriglijk vreest; maar die zijn hart verhardt, zal in het kwaad vallen.
Spreuken 28:17Een mens, gedrukt om het bloed ener ziel, zal naar den kuil toevlieden; men ondersteune hem niet!
Spreuken 28:23Die een mens bestraft, zal achterna gunst vinden, meer dan die met de tong vleit.

Mede mogelijk dankzij

TuinTuin