H120 אָדָם
mens, menselijk wezen, lieden, mensheid, man, mannen, Mensenkind
Psalm 145:12 | [Lamed.] Om den mensenkinderen bekend te maken Zijn mogendheden, en de eer der heerlijkheid Zijns Koninkrijks. |
Psalm 146:3 | Vertrouwt niet op prinsen, op des mensen kind, bij hetwelk geen heil is. |
Spreuken 3:4 | En vind gunst en goed verstand, in de ogen Gods en der mensen. |
Spreuken 3:13 | Welgelukzalig is de mens, [die] wijsheid vindt, en de mens, [die] verstandigheid voortbrengt! |
Spreuken 3:30 | Twist met een mens niet zonder oorzaak, zo hij u geen kwaad gedaan heeft. |
Spreuken 6:12 | Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om; |
Spreuken 8:4 | Tot u, o mannen! roep Ik, en Mijn stem is tot de mensenkinderen. |
Spreuken 8:31 | Spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen. |
Spreuken 8:34 | Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren. |
Spreuken 11:7 | Als de goddeloze mens sterft, vergaat zijn verwachting; zelfs is de allersterkste hoop vergaan. |
Spreuken 12:3 | De mens zal niet bevestigd worden door goddeloosheid; maar de wortel der rechtvaardigen zal niet bewogen worden. |
Spreuken 12:14 | Een ieder wordt van de vrucht des monds met goed verzadigd; en de vergelding van des mensen handen zal hij tot zich wederbrengen. |
Spreuken 12:23 | Een kloekzinnig mens bedekt de wetenschap; maar het hart der zotten roept dwaasheid uit. |
Spreuken 12:27 | Een bedrieger zal zijn jachtvang niet braden; maar het kostelijk goed des mensen is des vlijtigen. |
Spreuken 15:11 | De hel en het verderf zijn voor den HEERE; hoeveel te meer de harten van des mensen kinderen? |
Spreuken 15:20 | Een wijs zoon zal den vader verblijden; maar een zot mens veracht zijn moeder. |
Spreuken 16:1 | De mens heeft schikkingen des harten; maar het antwoord der tong is van den HEERE. |
Spreuken 16:9 | Het hart des mensen overdenkt zijn weg; maar de HEERE stiert zijn gang. |
Spreuken 17:18 | Een verstandeloos mens klapt in de hand, zich borg stellende bij zijn naaste. |
Spreuken 18:16 | De gift des mensen maakt hem ruimte, en zij geleidt hem voor het aangezicht der groten. |