H120 אָדָם
mens, menselijk wezen, lieden, mensheid, man, mannen, Mensenkind
Ezechiel 4:1 | En gij, mensenkind, neem u een tichelsteen, en leg dien voor uw aangezicht, en bewerp daarop de stad Jeruzalem. |
Ezechiel 4:12 | En gij zult een gerstekoek eten, en dien zult gij met drek van des mensen afgang bakken voor hun ogen. |
Ezechiel 4:15 | En Hij zeide tot mij: Zie, Ik heb u rundermest gegeven voor mensendrek, zo zult gij uw brood daarmede bereiden. |
Ezechiel 4:16 | Daarna zeide Hij tot mij: Gij mensenkind, zie, Ik breek den staf des broods in Jeruzalem, en zij zullen het brood met gewicht en met kommer eten, en het water met [zekere] maat en met verbaasdheid drinken; |
Ezechiel 5:1 | En gij, mensenkind, neem u een scherp mes, een scheermes der barbieren zult gij u nemen, hetwelk gij zult laten gaan over uw hoofd en over uw baard; daarna zult gij u een weegschaal nemen, en die [haren] delen. |
Ezechiel 6:2 | Mensenkind, zet uw aangezicht tegen de bergen Israels, en profeteer tegen dezelve; |
Ezechiel 7:2 | Verder, gij mensenkind, zo zegt de Heere HEERE, van het land Israels: Het einde is er, het einde is gekomen over de vier hoeken des lands. |
Ezechiel 8:5 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind, hef nu uw ogen op naar den weg van het noorden; en ik hief mijn ogen op naar den weg van het noorden, en ziet, tegen het noorden aan de poort van het altaar was dit beeld der ijvering, in den ingang. |
Ezechiel 8:6 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind, ziet gij wel, wat zij doen, de grote gruwelen, die het huis Israels hier doet, opdat Ik van Mijn heiligdom verre wegga? Doch gij zult nog wederom grote gruwelen zien. |
Ezechiel 8:8 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind, graaf nu in dien wand. En ik groef in dien wand, en ziet, daar was een deur. |
Ezechiel 8:12 | Toen zeide Hij tot mij: Hebt gij gezien, mensenkind, wat de oudsten van het huis Israels doen in de duisternis, een ieder in zijn gebeelde binnenkameren? want zij zeggen: De HEERE ziet ons niet, de HEERE heeft het land verlaten. |
Ezechiel 8:15 | En Hij zeide tot mij: Hebt gij, mensenkind, [dat] gezien? Gij zult nog wederom grotere gruwelen zien dan deze. |
Ezechiel 8:17 | Toen zeide Hij tot mij: Hebt gij, mensenkind, [dat] gezien? Is er iets lichter geacht bij het huis van Juda, dan deze gruwelen te doen, die zij hier doen? Als zij het land met geweld vervuld hebben, zo keren zij zich, om Mij te vertoornen; want zie, zij steken de wijnranken aan hun neus. |
Ezechiel 10:8 | Want er werd gezien aan de cherubs de gelijkenis van eens mensen hand onder hun vleugelen. |
Ezechiel 10:14 | En elkeen had vier aangezichten; het eerste aangezicht was het aangezicht eens cherubs, en het tweede aangezicht was het aangezicht eens mensen, en het derde het aangezicht eens leeuws, en het vierde het aangezicht eens arends. |
Ezechiel 10:21 | Elkeen had vier aangezichten, en elkeen had vier vleugelen; en de gelijkenis van mensenhanden was onder hun vleugelen. |
Ezechiel 11:2 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind, deze zijn de mannen, die ongerechtigheid bedenken, en die kwaden raad raden in deze stad. |
Ezechiel 11:4 | Daarom profeteer tegen hen; profeteer, o mensenkind! |
Ezechiel 11:15 | Mensenkind, het zijn uw broederen, uw broederen, de mannen uwer maagschap, en het ganse huis Israels, [ja], dat ganse, tot welke de inwoners van Jeruzalem gezegd hebben: Maakt u verre af van den HEERE, ditzelve land is ons tot een erfbezitting gegeven. |
Ezechiel 12:2 | Mensenkind! gij woont in het midden van een wederspannig huis, dewelke ogen hebben om te zien, en niet zien, oren hebben om te horen, en niet horen, want zij zijn een wederspannig huis. |