H120 אָדָם
mens, menselijk wezen, lieden, mensheid, man, mannen, Mensenkind

Bijbelteksten

Ezechiel 12:3Daarom gij, mensenkind, maak u gereedschap van vertrekking; en vertrek bij dag voor hun ogen; en gij zult vertrekken van uw plaats tot een andere plaats voor hun ogen; misschien zullen zij het merken, hoewel zij een wederspannig huis zijn.
Ezechiel 12:9Mensenkind, heeft niet het huis Israels, het wederspannig huis, tot u gezegd: Wat doet gij?
Ezechiel 12:18Mensenkind, gij zult uw brood eten met beven, en uw water zult gij met beroerte en met kommer drinken.
Ezechiel 12:22Mensenkind, wat is dit voor een spreekwoord, [dat] gijlieden hebt in het land Israels, zeggende: de dagen zullen verlengd worden, en al het gezicht zal vergaan?
Ezechiel 12:27Mensenkind, zie, die van het huis Israels zeggen: Het gezicht dat hij ziet, is voor vele dagen, en hij profeteert van tijden, die verre zijn.
Ezechiel 13:2Mensenkind, profeteer tegen de profeten Israels, die profeteren, en zeg tot degenen, die uit hun hart profeteren: Hoort des HEEREN woord.
Ezechiel 13:17En gij, mensenkind, zet uw aangezicht tegen de dochteren uws volks, dewelke profeteren uit haar hart, en profeteer tegen haar;
Ezechiel 14:3Mensenkind, deze mannen hebben hun drekgoden in hun hart opgezet, en hebben den aanstoot hunner ongerechtigheid recht voor hun aangezichten gesteld; word Ik dan ernstiglijk van hen gevraagd?
Ezechiel 14:13Mensenkind, als een land tegen Mij gezondigd zal hebben, zwaarlijk overtredende, zo zal Ik Mijn hand daartegen uitstrekken, en zal hetzelve den staf des broods breken, en een honger daarin zenden, dat Ik daaruit mensen en beesten uitroeie;
Ezechiel 14:17Of [als] Ik het zwaard brenge over datzelve land, en zegge: Zwaard! ga door, door dat land, zodat Ik daarvan uitroeie mensen en beesten;
Ezechiel 14:19Of [als] Ik de pestilentie in datzelve land zende, en Mijn grimmigheid daarover met bloed uitgiete, om daarvan mensen en beesten uit te roeien;
Ezechiel 14:21Want alzo zegt de Heere HEERE: Hoeveel te meer als Ik mijn vier boze gerichten, het zwaard, en den honger, en het boze gedierte, en de pestilentie gezonden zal hebben tegen Jeruzalem, om daaruit mensen en beesten uit te roeien!
Ezechiel 15:2Mensenkind, wat is het hout des wijnstoks meer dan alle hout, [of] de wijnrank [meer dan] dat onder het hout eens wouds is?
Ezechiel 16:2Mensenkind, maak Jeruzalem haar gruwelen bekend,
Ezechiel 17:2Mensenkind, stel een raadsel voor, en gebruik een gelijkenis tot het huis Israels,
Ezechiel 19:3Zij toog nu een van haar welpen op; het werd een jonge leeuw, die leerde roof te roven, hij at mensen op.
Ezechiel 19:6Deze wandelde steeds onder de leeuwen, werd een jonge leeuw, en leerde roof te roven, hij at mensen op.
Ezechiel 20:3Mensenkind, spreek tot de oudsten van Israel, en zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Komt gij, om Mij te vragen? [Zo waarachtig als] Ik leef, zo Ik van u gevraagd worde, spreekt de Heere HEERE.
Ezechiel 20:4Zoudt gij hun recht geven, zoudt gij hun recht geven, o mensenkind? Maak hun de gruwelen hunner vaderen bekend;
Ezechiel 20:11Daar gaf Ik hun Mijn inzettingen, en maakte hun Mijn rechten bekend, dewelke, zo ze een mens doet, zal [hij] door dezelve leven.

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs