H120 אָדָם
mens, menselijk wezen, lieden, mensheid, man, mannen, Mensenkind
Ezechiel 33:2 | Mensenkind! spreek tot de kinderen uws volks, en zeg tot hen: Wanneer Ik het zwaard over enig land breng, en het volk des lands een man uit hun einden nemen, en dien voor zich tot een wachter stellen; |
Ezechiel 33:7 | Gij nu, o mensenkind! Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israels; zo zult gij het woord uit Mijn mond horen, en hen van Mijnentwege waarschuwen. |
Ezechiel 33:10 | Daarom, gij mensenkind! zeg tot het huis Israels: Gijlieden spreekt aldus, zeggende: Dewijl onze overtredingen en onze zonden op ons zijn, en wij in dezelve versmachten, hoe zouden wij dan leven? |
Ezechiel 33:12 | Gij dan, o mensenkind! zeg tot de kinderen uws volks: De gerechtigheid des rechtvaardigen zal hem niet redden ten dage zijner overtreding; en aangaande de goddeloosheid des goddelozen, hij zal om dezelve niet vallen, ten dage als hij zich van zijn goddeloosheid bekeert; en de rechtvaardige zal niet kunnen leven door dezelve [zijn gerechtigheid], ten dage als hij zondigt. |
Ezechiel 33:24 | Mensenkind! de inwoners van die woeste plaatsen in het land Israels spreken, zeggende: Abraham was een enig [man], en bezat dit land erfelijk; maar onzer zijn velen; het land is ons gegeven tot een erfelijke bezitting. |
Ezechiel 33:30 | En gij, o mensenkind! de kinderen uws volks spreken steeds van u bij de wanden en in de deuren der huizen; en de een spreekt met den ander, een iegelijk met zijn broeder, zeggende: Komt toch en hoort, wat het woord zij, dat van den HEERE voortkomt. |
Ezechiel 34:2 | Mensenkind! profeteer tegen de herders van Israel; profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere HEERE: Wee den herderen Israels, die zichzelven weiden! zullen niet de herders de schapen weiden? |
Ezechiel 34:31 | Gij nu, o Mijn schapen, schapen Mijner weide! gij zijt mensen; [maar] Ik ben uw God, spreekt de Heere HEERE. |
Ezechiel 35:2 | Mensenkind! zet uw aangezicht tegen het gebergte Seir, en profeteer tegen hetzelve, |
Ezechiel 36:1 | En gij, mensenkind! profeteer tot de bergen Israels, en zeg: Gij bergen Israels! hoort des HEEREN woord. |
Ezechiel 36:10 | En Ik zal mensen op u vermenigvuldigen, het ganse huis Israels, [ja], dat geheel; en de steden zullen bewoond, en de eenzame plaatsen bebouwd worden. |
Ezechiel 36:11 | Ja, Ik zal mensen en beesten op u vermenigvuldigen, en zij zullen vermenigvuldigd worden en vruchtbaar zijn; en Ik zal u doen bewonen, als in uw vorige tijden, ja, Ik zal het beter maken dan in uw beginselen; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben. |
Ezechiel 36:12 | En Ik zal mensen op u doen wandelen, [namelijk] Mijn volk Israel, die zullen u erfelijk bezitten, en gij zult hun ter erfenis zijn, en gij zult ze voortaan niet meer beroven. |
Ezechiel 36:13 | Zo zegt de Heere HEERE: Omdat zij tot u zeggen: Gij zijt [een land], dat mensen opeet, en gij zijt [een land], dat uw volken berooft; |
Ezechiel 36:14 | Daarom zult gij niet meer mensen opeten, en uw volken niet meer doen struikelen, spreekt de Heere HEERE. |
Ezechiel 36:17 | Mensenkind! het huis Israels, als zij in hun land woonden, toen verontreinigden zij datzelve met hun weg en met hun handelingen; hun weg was voor Mijn aangezicht als de onreinigheid ener afgezonderde [vrouw]. |
Ezechiel 36:37 | Alzo zegt de Heere HEERE: Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israels verzocht worden, dat Ik het hun doe; Ik zal ze vermenigvuldigen van mensen, als schapen. |
Ezechiel 36:38 | Gelijk de geheiligde schapen, gelijk de schapen van Jeruzalem op hun gezette hoogtijden, alzo zullen de eenzame steden vol zijn van mensenkudden; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben. |
Ezechiel 37:3 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind! zullen deze beenderen levend worden? En ik zeide: Heere HEERE, Gij weet [het]! |
Ezechiel 37:9 | En Hij zeide tot mij: Profeteer tot den geest; profeteer, mensenkind! en zeg tot den geest: Zo zegt de Heere HEERE: Gij geest! kom aan van de vier winden, en blaas in deze gedoden, opdat zij levend worden. |