H251 אָח
een, elkander, de ander, broeder, familielid
Esther 10:3 | Want de Jood Mordechai was de tweede bij den koning Ahasveros, en groot bij de Joden, en aangenaam bij de menigte zijner broederen, zoekende het beste voor zijn volk, en sprekende voor den welstand van zijn ganse zaad. |
Job 1:13 | Er was nu een dag, als zijn zonen en zijn dochteren aten, en wijn dronken in het huis van hun broeder, den eerstgeborene. |
Job 1:18 | Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Uw zonen en uw dochteren aten, en dronken wijn, in het huis van hun broeder, den eerstgeborene; |
Job 6:15 | Mijn broeders hebben trouwelooslijk gehandeld als een beek; als de storting der beken gaan zij door; |
Job 19:13 | Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. |
Job 22:6 | Want gij hebt uw broederen zonder oorzaak pand afgenomen, en de klederen der naakten hebt gij uitgetogen. |
Job 30:29 | Ik ben den draken een broeder geworden, en een metgezel der jonge struisen. |
Job 41:8 | Zij kleven aan elkander, zij vatten zich samen, dat zij zich niet scheiden. |
Job 42:11 | Ook kwamen tot hem al zijn broeders, en al zijn zusters, en allen, die hem te voren gekend hadden, en aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden hem, en vertroostten hem over al het kwaad, dat de HEERE over hem gebracht had; en zij gaven hem een iegelijk een stuk gelds, een iegelijk ook een gouden voorhoofdsiersel. |
Job 42:15 | En er werden zo schone vrouwen niet gevonden in het ganse land, als de dochteren van Job; en haar vader gaf haar erfdeel onder haar broederen. |
Psalm 22:23 | Zo zal ik Uw Naam mijn broederen vertellen; in het midden der gemeente zal ik U prijzen. |
Psalm 35:14 | Ik ging steeds, alsof het een vriend, alsof het mij een broeder geweest ware; ik ging gebukt in het zwart, als een, die over [zijn] moeder treurt. |
Psalm 49:8 | Niemand van hen zal [zijn] broeder immermeer kunnen verlossen; hij zal Gode zijn rantsoen niet kunnen geven; |
Psalm 50:20 | Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder; tegen den zoon uwer moeder geeft gij lastering uit. |
Psalm 69:9 | Ik ben mijn broederen vreemd geworden, en onbekend aan mijner moeders kinderen. |
Psalm 122:8 | Om mijner broederen en mijner vrienden wil, zal ik nu spreken, vrede zij in u! |
Psalm 133:1 | Een lied Hammaaloth, van David. Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het, dat broeders ook samenwonen. |
Spreuken 6:19 | Een vals getuige, [die] leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. |
Spreuken 17:2 | Een verstandig knecht zal heersen over een zoon, die beschaamd maakt, en in het midden der broederen zal hij erfenis delen. |
Spreuken 17:17 | Een vriend heeft te aller tijd lief; en een broeder wordt in de benauwdheid geboren. |