H259 אֶחָד
één (telwoord), enerlei, ander, elk, eerst, enig, aan weerszijden, aan elkander

Bijbelteksten

Esther 8:12Op een dag in al de landschappen van den koning Ahasveros, op den dertienden der twaalfde maand; deze is de maand Adar.
Job 2:10Maar hij zeide tot haar: Gij spreekt als een der zottinnen spreekt; ja, zouden wij het goede van God ontvangen, en het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet.
Job 9:3Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden.
Job 9:22Dat is een ding, daarom zeg ik: Den oprechte en den goddeloze verdoet Hij.
Job 14:4Wie zal een reine geven uit den onreine? Niet een.
Job 23:13Maar is Hij tegen iemand, wie zal dan Hem afkeren? Wat Zijn ziel begeert, dat zal Hij doen.
Job 31:15Heeft Hij niet, Die mij in den buik maakte, hem [ook] gemaakt en Een ons in de baarmoeder bereid?)
Job 33:14Maar God spreekt eens of tweemaal; doch men let niet daarop.
Job 33:23Is er dan bij Hem een Gezant, een Uitlegger, een uit duizend, om den mens zijn rechten plicht te verkondigen;
Job 39:38Eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden; of tweemaal, maar zal niet voortvaren.
Job 41:7Het een is [zo] na aan het andere, dat de wind daar niet kan tussen komen.
Job 42:11Ook kwamen tot hem al zijn broeders, en al zijn zusters, en allen, die hem te voren gekend hadden, en aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden hem, en vertroostten hem over al het kwaad, dat de HEERE over hem gebracht had; en zij gaven hem een iegelijk een stuk gelds, een iegelijk ook een gouden voorhoofdsiersel.
Job 42:14En hij noemde den naam der eerste Jemima, en den naam der tweede Kezia, en den naam der derde Keren-happuch.
Psalm 14:3Zij zijn allen afgeweken, te zamen zijn zij stinkende geworden; er is niemand, die goed doet, ook niet een.
Psalm 27:4Een ding heb ik van den HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de liefelijkheid des HEEREN te aanschouwen, en te onderzoeken in Zijn tempel.
Psalm 34:21[Schin.] Hij bewaart al zijn beenderen; niet een van die wordt gebroken.
Psalm 53:4Een ieder van hen is teruggekeerd, te zamen zijn zij stinkende geworden, er is niemand, die goed doet, ook niet een.
Psalm 62:12God heeft een ding gesproken, ik heb dit tweemaal gehoord: dat de sterkte Godes is.
Psalm 82:7Nochtans zult gij sterven als een mens; en als een van de vorsten zult gij vallen.
Psalm 89:36Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege!

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs