H1984 הָלַל
loven, beroemen zich -, roemen (zich), halleluja, prijzen, schijnen
Jesaja 13:10 | Want de sterren des hemels en zijn gesternten zullen haar licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden, wanneer zij zal opgaan, en de maan zal haar licht niet laten schijnen. |
Jesaja 38:18 | Want het graf zal U niet loven, de dood zal U [niet] prijzen; die in den kuil nederdalen, zullen op Uw waarheid niet hopen. |
Jesaja 41:16 | Gij zult ze wannen, en de wind zal ze wegnemen, en de stormwind zal ze verstrooien; maar gij zult u verheugen in den HEERE; in den Heilige Israels zult gij u roemen. |
Jesaja 44:25 | Die de tekenen der leugendichters vernietigt, en de waarzeggers dol maakt; Die de wijzen achterwaarts doet keren, en [Die] hun wetenschap verdwaast; |
Jesaja 45:25 | [Maar] in den HEERE zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen, het ganse zaad van Israel. |
Jesaja 62:9 | Maar die het inzamelen zullen, die zullen het eten, en zij zullen den HEERE prijzen; en die hem vergaderen zullen, zullen hem drinken in de voorhoven Mijns heiligdoms. |
Jesaja 64:11 | Ons heilig en ons heerlijk huis, waarin onze vaders U loofden, is met vuur verbrand; en al onze gewenste dingen zijn tot woestheid geworden. |
Jeremia 4:2 | Maar zweer: [Zo waarachtig als] de HEERE leeft! in waarheid, in recht en in gerechtigheid; zo zullen zich de heidenen in Hem zegenen, en zich in Hem beroemen. |
Jeremia 9:23 | Zo zegt de HEERE: Een wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid; een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom; |
Jeremia 9:24 | Maar die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat, en Mij kent, dat Ik de HEERE ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op de aarde, want in die dingen heb Ik lust, spreekt de HEERE. |
Jeremia 20:13 | Zingt den HEERE, prijst den HEERE; want Hij heeft de ziel des nooddruftigen uit de hand der boosdoeners verlost. |
Jeremia 25:16 | Dat zij drinken, en beven, en dol worden, vanwege het zwaard, dat Ik onder hen zal zenden. |
Jeremia 31:7 | Want zo zegt de HEERE: Roept luide over Jakob [met] vreugde, en juicht vanwege het hoofd der heidenen; doet het horen, lofzingt, en zegt: O HEERE! behoud Uw volk, het overblijfsel van Israel. |
Jeremia 46:9 | Trekt op, gij paarden! en raast, gij wagens! en laat de helden uittrekken: de Moren, en de Puteers, die het schild handelen, en de Lydiers, die den boog handelen [en] spannen. |
Jeremia 49:4 | Wat roemt gij op [uw] dalen? Uw dal is weggevloten, gij afkerige dochter! die op haar schatten vertrouwt, [zeggende]: Wie zou tegen mij komen? |
Jeremia 50:38 | Droogte zal zijn over haar wateren, dat zij uitdrogen; want het is een land van gesneden beelden, en zij razen naar de schrikkelijke [afgoden]. |
Jeremia 51:7 | Babel was een gouden beker in de hand des HEEREN, die de ganse aarde dronken maakte; de volken hebben van haar wijn gedronken, daarom zijn de volken dol geworden. |
Ezechiel 26:17 | En zij zullen een klaaglied over u opheffen, en tot u zeggen: Hoe zijt gij uit de zeeen vergaan, gij welbewoonde, gij beroemde stad, die sterk geweest is ter zee, zij en haar inwoners; die hunlieder schrik gaven aan allen, die in haar woonden! |
Joel 2:26 | En gij zult overvloediglijk en tot verzadiging eten, en prijzen den Naam des HEEREN, uw Gods, Die wonderlijk bij u gehandeld heeft; en Mijn volk zal niet beschaamd worden tot in eeuwigheid. |
Nahum 2:4 | De wagens razen door de wijken, zij lopen ginds en weder op de straten; hun gedaanten zijn als der fakkelen, zij lopen door elkander henen als de bliksemen. |