Spreuken 23:13 | Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven. |
Spreuken 30:7 | Twee dingen heb ik van U begeerd, onthoud ze mij niet, eer ik sterve: |
Prediker 2:16 | Want er zal in eeuwigheid niet meer gedachtenis van een wijze, dan van een dwaas zijn; aangezien hetgeen nu is, in de toekomende dagen altemaal vergeten wordt; en hoe sterft de wijze met den zot? |
Prediker 3:2 | Er is een tijd om geboren te worden, en een tijd om te sterven; een tijd om te planten, en een tijd om het geplante uit te roeien; |
Prediker 4:2 | Dies prees ik de doden, die alrede gestorven waren, boven de levenden, die tot nog toe levend zijn. |
Prediker 7:17 | Wees niet al te goddeloos, noch wees [al te] dwaas; waarom zoudt gij sterven buiten uw tijd? |
Prediker 9:3 | Dit is een kwaad onder alles, wat onder de zon geschiedt, dat enerlei ding allen wedervaart, en dat ook het hart der mensenkinderen vol boosheid is, en dat er in hun leven onzinnigheden zijn in hun hart; en daarna [moeten] zij naar de doden toe. |
Prediker 9:4 | Want voor dengene, die vergezelschapt is bij alle levenden, is er hoop; want een levende hond is beter dan een dode leeuw. |
Prediker 9:5 | Want de levenden weten, dat zij sterven zullen, maar de doden weten niet met al; zij hebben ook geen loon meer, maar hun gedachtenis is vergeten. |
Jesaja 8:19 | Wanneer zij dan tot ulieden zeggen zullen: Vraagt waarzeggers en duivelskunstenaars, die daar piepen, en binnensmonds mompelen; [zo zegt]: Zal niet een volk zijn God vragen? zal men voor de levenden de doden [vragen]? |
Jesaja 11:4 | Maar Hij zal de armen met gerechtigheid richten, en de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen; doch Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds, en met den adem Zijner lippen zal Hij den goddeloze doden. |
Jesaja 14:30 | En de eerstgeborenen der armen zullen weiden, en de nooddruftigen zullen zeker nederliggen; uw wortel daarentegen zal Ik door den honger doden, en uw overblijfsel zal hij ombrengen. |
Jesaja 22:2 | Gij, die vol van groot gedruis waart, gij woelige stad, gij, vrolijk huppelende stad! Uw verslagenen zijn niet verslagen met het zwaard, noch gestorven in den strijd. |
Jesaja 22:13 | Maar ziet, er is vreugde en blijdschap met runderen te doden, en schapen te kelen, vlees te eten, en wijn te drinken, [en te zeggen:] Laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven. |
Jesaja 22:14 | Maar de HEERE der heirscharen heeft Zich voor mijn oren geopenbaard, [zeggende:] Indien ulieden deze ongerechtigheid verzoend wordt, totdat gij sterft! zegt de Heere, de HEERE der heirscharen. |
Jesaja 22:18 | Hij zal u gewisselijk voortrollen, gelijk men een bal rolt, in een land, wijd van begrip; aldaar zult gij sterven, en aldaar zullen uw heerlijke wagenen zijn, o gij schandvlek van het huis uws heren! |
Jesaja 26:14 | Dood zijnde zullen zij niet [weder] leven, overleden zijnde zullen zij niet opstaan; daarom hebt Gij hen bezocht, en hebt hen verdelgd, en Gij hebt al hun gedachtenis doen vergaan. |
Jesaja 26:19 | Uw doden zullen leven, [ook] mijn dood lichaam, zij zullen opstaan; waakt op en juicht, gij, die in het stof woont! want uw dauw zal zijn [als] een dauw der moeskruiden, en het land zal de overledenen uitwerpen. |
Jesaja 37:36 | Toen voer de engel des HEEREN uit, en sloeg in het leger van Assyrie honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, ziet, die allen waren dode lichamen. |
Jesaja 38:1 | In die dagen werd Hizkia krank tot stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem, en zeide tot hem: Alzo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis; want gij zult sterven, en niet leven. |