Job 18:21 | Gewisselijk, zodanige zijn de woningen des verkeerden, en dit is de plaats [desgenen die] God niet kent. |
Job 20:9 | Het oog, dat hem zag, zal het niet meer doen; en zijn plaats zal hem niet meer aanschouwen. |
Job 27:21 | De oostenwind zal hem wegvoeren, dat hij henengaat, en zal hem wegstormen uit zijn plaats. |
Job 27:23 | [Een ieder] zal over hem met zijn handen klappen, en over hem fluiten uit zijn plaats. |
Job 28:1 | Gewisselijk, er is voor het zilver een uitgang, en een plaats voor het goud, dat zij smelten. |
Job 28:6 | Haar stenen zijn de plaats van den saffier, en zij heeft stofjes van goud. |
Job 28:12 | Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? |
Job 28:20 | Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands? |
Job 28:23 | God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. |
Job 34:26 | Hij klopt hen samen als goddelozen, in een plaats, [waar] aanschouwers zijn; |
Job 37:1 | Ook beeft hierover mijn hart, en springt op uit zijn plaats. |
Job 38:12 | Hebt gij van uw dagen den morgenstond geboden? Hebt gij den dageraad zijn plaats aangewezen? |
Job 38:19 | Waar is de weg, [daar] het licht woont? En de duisternis, waar is haar plaats? |
Psalm 24:3 | Wie zal klimmen op den berg des HEEREN, en wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid? |
Psalm 26:8 | HEERE! ik heb lief de woning van Uw huis, en de plaats des tabernakels Uwer eer. |
Psalm 37:10 | [Vau.] En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen. |
Psalm 44:20 | Hoewel Gij ons verpletterd hebt in een plaats der draken, en ons met een doodsschaduw bedekt hebt. |
Psalm 103:16 | Als de wind daarover gegaan is, zo is zij niet [meer], en haar plaats kent haar niet meer. |
Psalm 103:22 | Looft den HEERE, al Zijn werken! aan alle plaatsen Zijner heerschappij. Loof den HEERE, mijn ziel! |
Psalm 104:8 | De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt. |