H5375 נָשָׂא
(bare, carry, bare, take, etc...) up, lift, bear
Psalm 83:3 | Want zie, Uw vijanden maken getier, en Uw haters steken het hoofd op. |
Psalm 85:3 | De misdaad Uws volks hebt Gij weggenomen; Gij hebt al hun zonden bedekt. Sela. |
Psalm 86:4 | Verheug de ziel Uws knechts; want tot U, Heere! verhef ik mijn ziel. |
Psalm 88:16 | Van der jeugd aan ben ik bedrukt en doodbrakende; ik draag Uw vervaarnissen, ik ben twijfelmoedig. |
Psalm 89:51 | Gedenk, Heere! aan den smaad Uwer knechten, dien ik in mijn boezem draag, [van] alle grote volken. |
Psalm 91:12 | Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot. |
Psalm 93:3 | De rivieren verheffen, o HEERE! de rivieren verheffen haar bruisen; de rivieren verheffen haar aanstoting. |
Psalm 94:2 | Gij, Rechter der aarde! verhef U; breng vergelding weder over de hovaardigen. |
Psalm 96:8 | Geeft den HEERE de eer Zijns Naams; brengt offer, en komt in Zijn voorhoven. |
Psalm 99:8 | O HEERE, onze God! Gij hebt hen verhoord, Gij zijt hun geweest een vergevend God, hoewel wraak doende over hun daden. |
Psalm 102:11 | Vanwege Uw verstoordheid en Uw groten toorn; want Gij hebt mij verheven, en mij [weder] nedergeworpen. |
Psalm 106:26 | Dies hief Hij tegen hen Zijn hand op, [zwerende] dat Hij hen nedervellen zou in de woestijn; |
Psalm 116:13 | Ik zal den beker der verlossingen opnemen, en den Naam des HEEREN aanroepen. |
Psalm 119:48 | En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. |
Psalm 121:1 | Een lied Hammaaloth. Ik hef mijn ogen op naar de bergen, van waar mijn hulp komen zal. |
Psalm 123:1 | Een lied Hammaaloth. Ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemelen zit. |
Psalm 126:6 | Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; [maar] voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven. |
Psalm 134:2 | Heft uw handen op [naar] het heiligdom, en looft den HEERE. |
Psalm 139:9 | Nam ik vleugelen des dageraads, woonde ik aan het uiterste der zee; |
Psalm 139:20 | Die van U schandelijk spreken, [en] Uw vijanden ijdellijk verheffen. |