Jesaja 37:23 | Wien hebt gij gehoond, en gij gelasterd, en tegen Wien hebt gij de stem verheven, en uw ogen omhoog opgeheven? Tegen den Heilige Israels! |
Jesaja 38:21 | Jesaja nu had gezegd: Laat men nemen een klomp vijgen, en tot een pleister op het gezwel maken, en hij zal genezen. |
Jesaja 39:6 | Zie, de dagen komen, dat al wat in uw huis is, en wat uw vaders opgelegd hebben tot een schat tot op dezen dag, naar Babel weggevoerd zal worden; er zal niets overgelaten worden, zegt de HEERE. |
Jesaja 40:4 | Alle dalen zullen verhoogd worden, en alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden; en wat krom is, dat zal recht, en wat hobbelachtig is, dat zal tot een vallei gemaakt worden. |
Jesaja 40:11 | Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen, en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden. |
Jesaja 40:24 | Ja, zij worden niet geplant, ja, zij worden niet gezaaid, ja, hun afgehouwen stam wortelt niet in de aarde; ook als Hij op hen blazen zal, zo zullen zij verdorren, en een stormwind zal hen als een stoppel wegnemen. |
Jesaja 40:26 | Heft uw ogen op omhoog, en ziet, Wie deze dingen geschapen heeft; Die in getal hun heir voortbrengt; Die ze alle bij name roept, vanwege de grootheid [Zijner] krachten, en [omdat] Hij sterk van vermogen is; er wordt er niet een gemist. |
Jesaja 41:16 | Gij zult ze wannen, en de wind zal ze wegnemen, en de stormwind zal ze verstrooien; maar gij zult u verheugen in den HEERE; in den Heilige Israels zult gij u roemen. |
Jesaja 42:2 | Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn [stem] verheffen, noch Zijn stem op de straat horen laten. |
Jesaja 42:11 | Laat de woestijn en haar steden [de stem] verheffen, met de dorpen, [die] Kedar bewoont; laat hen juichen, die in de rotsstenen wonen, [en] van den top der bergen af schreeuwen. |
Jesaja 45:20 | Verzamelt u, en komt, treedt hier toe samen, gijlieden, die van de heidenen ontkomen zijt! Zij weten niets, die hun houten gesneden beelden dragen, en een god aanbidden, [die] niet verlossen kan. |
Jesaja 46:3 | Hoor naar Mij, o huis van Jakob, en het ganse overblijfsel van het huis Israels! die [van Mij] gedragen zijt van den buik aan, [en] opgenomen van de baarmoeder af. |
Jesaja 46:4 | En tot de ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot de grijsheid toe zal Ik [ulieden] dragen; Ik heb het gedaan, en Ik zal [u] opnemen, en Ik zal dragen en redden. |
Jesaja 46:7 | Zij nemen hem op den schouder, zij dragen hem, en zetten hem aan zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt van zijn stede niet; ja, roept [iemand] tot hem, zo antwoordt hij niet, hij verlost hem niet uit zijn benauwdheid. |
Jesaja 49:18 | Hef uw ogen op rondom, en zie, alle deze vergaderen zich, zij komen tot u; [Zo waarachtig als] Ik leef, spreekt de HEERE, zekerlijk, gij zult u met alle dezen als met een sieraad bekleden, en gij zult ze [u] aanbinden, gelijk een bruid. |
Jesaja 49:22 | Alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal Mijn hand opheffen tot de heidenen, en tot de volken zal Ik Mijn banier opsteken; dan zullen zij uw zonen in de armen brengen, en uw dochters zullen op den schouders gedragen worden. |
Jesaja 51:6 | Heft ulieder ogen op naar den hemel, en aanschouwt de aarde beneden; want de hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verouden, en haar inwoners zullen van gelijken sterven; maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn, Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden. |
Jesaja 52:8 | Er is een stem uwer wachters; zij verheffen de stem, zij juichen te zamen; want zij zullen oog aan oog zien, als de HEERE Sion wederbrengen zal. |
Jesaja 52:11 | Vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar, raakt het onreine niet aan; gaat uit het midden van hen, reinigt u, gij, die de vaten des HEEREN draagt! |
Jesaja 52:13 | Ziet, Mijn Knecht zal verstandelijk handelen; Hij zal verhoogd en verheven, ja, zeer hoog worden. |