Spreuken 19:28 | Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in. |
Spreuken 20:17 | Het brood der leugen is den mens zoet; maar daarna zal zijn mond vol van zandsteentjes worden. |
Spreuken 21:23 | Die zijn mond en zijn tong bewaart, bewaart zijn ziel van benauwdheden. |
Spreuken 22:6 | Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken. |
Spreuken 22:14 | De mond der vreemde vrouwen is een diepe gracht; op welken de HEERE vergramd is, zal daarin vallen. |
Spreuken 24:7 | Alle wijsheid is voor den dwaze te hoog; hij zal in de poort zijn mond niet opendoen. |
Spreuken 26:7 | Hef de benen van den kreupele op; alzo is een spreuk in den mond der zotten. |
Spreuken 26:9 | [Gelijk] een doorn gaat in de hand eens dronkaards, alzo is een spreuk in den mond der zotten. |
Spreuken 26:15 | De luiaard verbergt zijn hand in den boezem, hij is te moede, om die weder tot zijn mond te brengen. |
Spreuken 26:28 | Een valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt; en een gladde mond maakt omstoting. |
Spreuken 27:2 | Laat u een vreemde prijzen, en niet uw mond; een onbekende, en niet uw lippen. |
Spreuken 27:21 | De smeltkroes is voor het zilver, en de oven voor het goud; alzo is een man naar zijn lof [te proeven]. |
Spreuken 30:20 | Alzo is de weg ener overspelige vrouw; zij eet en wist haar mond, en zegt: Ik heb geen ongerechtigheid gewrocht! |
Spreuken 30:32 | Zo gij dwaselijk gehandeld hebt, met u te verheffen, en zo gij kwaad bedacht hebt, de hand op den mond! |
Spreuken 31:8 | Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden. |
Spreuken 31:9 | Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht. |
Spreuken 31:26 | [Pe.] Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. |
Prediker 5:1 | Wees niet te snel met uw mond, en uw hart haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht; want God is in den hemel, en gij zijt op de aarde; daarom laat uw woorden weinig zijn. |
Prediker 5:5 | Laat uw mond niet toe, dat hij uw vlees zou doen zondigen; en zeg niet voor het aangezicht des engels, dat het een dwaling was; waarom zou God grotelijks toornen, om uwer stemme wille, en verderven het werk uwer handen? |
Prediker 6:7 | Al de arbeid des mensen is voor zijn mond; en nochtans wordt de begeerlijkheid niet vervuld. |