H6310 פֶּה
mond, hoek

Bijbelteksten

Spreuken 19:28Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in.
Spreuken 20:17Het brood der leugen is den mens zoet; maar daarna zal zijn mond vol van zandsteentjes worden.
Spreuken 21:23Die zijn mond en zijn tong bewaart, bewaart zijn ziel van benauwdheden.
Spreuken 22:6Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken.
Spreuken 22:14De mond der vreemde vrouwen is een diepe gracht; op welken de HEERE vergramd is, zal daarin vallen.
Spreuken 24:7Alle wijsheid is voor den dwaze te hoog; hij zal in de poort zijn mond niet opendoen.
Spreuken 26:7Hef de benen van den kreupele op; alzo is een spreuk in den mond der zotten.
Spreuken 26:9[Gelijk] een doorn gaat in de hand eens dronkaards, alzo is een spreuk in den mond der zotten.
Spreuken 26:15De luiaard verbergt zijn hand in den boezem, hij is te moede, om die weder tot zijn mond te brengen.
Spreuken 26:28Een valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt; en een gladde mond maakt omstoting.
Spreuken 27:2Laat u een vreemde prijzen, en niet uw mond; een onbekende, en niet uw lippen.
Spreuken 27:21De smeltkroes is voor het zilver, en de oven voor het goud; alzo is een man naar zijn lof [te proeven].
Spreuken 30:20Alzo is de weg ener overspelige vrouw; zij eet en wist haar mond, en zegt: Ik heb geen ongerechtigheid gewrocht!
Spreuken 30:32Zo gij dwaselijk gehandeld hebt, met u te verheffen, en zo gij kwaad bedacht hebt, de hand op den mond!
Spreuken 31:8Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden.
Spreuken 31:9Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht.
Spreuken 31:26[Pe.] Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid.
Prediker 5:1Wees niet te snel met uw mond, en uw hart haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht; want God is in den hemel, en gij zijt op de aarde; daarom laat uw woorden weinig zijn.
Prediker 5:5Laat uw mond niet toe, dat hij uw vlees zou doen zondigen; en zeg niet voor het aangezicht des engels, dat het een dwaling was; waarom zou God grotelijks toornen, om uwer stemme wille, en verderven het werk uwer handen?
Prediker 6:7Al de arbeid des mensen is voor zijn mond; en nochtans wordt de begeerlijkheid niet vervuld.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen